Uitspraak Nº 19/2168 en 19/2235. Rechtbank Limburg, 2019-09-26

ECLIECLI:NL:RBLIM:2019:8676
Docket Number19/2168 en 19/2235
Date26 Septiembre 2019

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

Zaaknummers: ROE 19 / 2168 en ROE 19 / 2235

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2019 in de zaken tussen [eiser] , wonend te [woonplaats] eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals, verweerder.
Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2018 (hierna: het dwangsombesluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd om binnen twee weken na de dag van verzending de met het bestemmingsplan “Wijngaard St. Martinus Rott 21 Vijlen” (hierna: het bestemmingsplan) strijdige situatie te beëindigen en beëindigd te houden door buiten de periode van 10:00 tot 20:00 uur geen daghoreca te laten plaatsvinden. Bij niet naleving van de last verbeurt eiser per geconstateerde overtreding een dwangsom van € 2.500,- met een maximum van € 12.500,-.

[derde belanghebbenden] (hierna: de derde-partij) hebben tegen het dwangsombesluit bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 9 juli 2019 heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij (gedeeltelijk) gegrond verklaard en het dwangsombesluit herroepen. Verweerder heeft bij besluit van dezelfde datum, gericht aan eiser, het dwangsombesluit ingetrokken. Bij besluit van eveneens die datum, uitgereikt op 11 juli 2019, heeft verweerder aan eiser een nieuw dwangsombesluit opgelegd om binnen twee weken na uitreiking de met het bestemmingsplan strijdige situatie te beëindigen en beëindigd te houden door het exploiteren van het proeflokaal enkel tussen 10:00 en 20:00 uur te laten plaatsvinden en geen activiteiten te ontplooien die gericht zijn op het in het geheel of in overwegende mate bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel (maaltijden). Bij niet naleving van de last verbeurt eiser per geconstateerde overtreding een dwangsom van € 2.500,- met een maximum van € 12.500,-.

Eiser heeft op 19 augustus 2019 tegen het nieuwe dwangsombesluit en het intrekkingsbesluit van 9 juli 2019 bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende dit bezwaar een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), te treffen (zaaknummer ROE 19/2168). Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. J.G.M. Nass, advocaat te Gulpen.

De derde-partij is in de gelegenheid gesteld om als partij aan de procedure deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. J.P.M. Bergmans, advocaat te Maastricht.

Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden.

Bij brief van 28 augustus 2019 heeft verweerder te kennen gegeven dat in het nieuwe dwangsombesluit en het intrekkingsbesluit abusievelijk de verkeerde rechtsmiddelenclausule is vermeld. Tegen die besluiten staat geen bezwaar maar beroep bij de rechtbank open. Verweerder heeft het door eiser gemaakte bezwaar op grond van artikel 6:15 van de Awb als beroepschrift tegen het nieuwe dwangsombesluit en het intrekkingsbesluit doorgezonden aan de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroepschrift geregistreerd onder het zaaknummer ROE 19/2235. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening aangemerkt als een verzoek dat is gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019, waar eiser, bijgestaan door mr. J.M.S. Nass, advocaat te Gulpen, die zich op zitting als zijn opvolgend gemachtigde heeft gesteld, verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.P.A. Croughs en mr. S. Pieters, beiden werkzaam bij de gemeente Vaals, en de derde-partij, bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling; zie onder meer de uitspraak van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS: 2017:1990) volgt uit artikel 7:11 van de Awb dat, wanneer het ingediende bezwaar gegrond wordt geacht, het primaire besluit dient te worden herroepen en duidelijkheid dient te worden geboden over het besluit dat voor het primaire besluit in de plaats komt. Verweerder heeft bij besluiten van 9 juli 2019 het bezwaar gegrond verklaard, het dwangsombesluit herroepen en ingetrokken en een nieuw dwangsombesluit aan eiser opgelegd. Het nieuwe dwangsombesluit en het intrekkingsbesluit moeten (zie de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2019, ECLI: NL:RVS:2019:2147), worden aangemerkt als onderdeel van de beslissing op bezwaar en niet als nieuwe primaire besluiten. Hieruit volgt dat verweerder het bezwaarschrift van eiser van 19 augustus 2019 terecht op grond van artikel 6:15 van de Awb als beroepschrift tegen de nieuwe last onder dwangsom en het intrekkingsbesluit heeft doorgezonden aan de rechtbank.

2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT