Uitspraak Nº 20-000097-20. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2020-12-16

ECLIECLI:NL:GHSHE:2020:3885
Docket Number20-000097-20
Date16 Diciembre 2020
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

Parketnummer : 20-000097-20

Uitspraak : 16 december 2020

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 oktober 2016, parketnummer 01-865090-16 in de strafzaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,

wonende te [adres] .

Procesverloop

De rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, heeft verdachte bij vonnis van 26 oktober 2016 vrijgesproken van de hem onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en van de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling (primair) en mishandeling (subsidiair) van [slachtoffer 2] . De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] heeft gepleegd. Daarnaast heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte twee bij de Wet Wapens en Munitie strafbaar gestelde messen voorhanden heeft gehad en, ten aanzien van een van de messen, ook heeft gedragen (feiten 3 en 4).

Verdachte is door de rechtbank ter zake van de onder feit 1 impliciet subsidiair en 3 bewezen verklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden. Daarnaast is verdachte ter zake van die feiten veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis. Ter zake van het onder feit 4 bewezen verklaarde feit heeft de rechtbank met toepassing van artikel 9a Sr verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf.

De rechtbank heeft daarnaast beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en beslist ten aanzie van de in beslag genomen voorwerpen.

De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 22 februari 2018 (ressortsparketnummer 20-003350-16) het vonnis waarvan beroep vernietigd en de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] alsmede hetgeen onder de feiten 3 en 4 aan verdachte ten laste is gelegd, bewezen verklaard. Het hof heeft verdachte evenals de rechtbank vrijgesproken van de onder feit 2 ten laste gelegde (zware) mishandeling van [slachtoffer 2] .

Voorts heeft het hof beslist ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen. Ter zake van de onder feit 1 impliciet primair en 3 bewezen verklaarde feiten heeft het hof verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden. Ten aanzien van het onder feit 4 bewezenverklaarde heeft het hof toepassing gegeven aan artikel 9a Sr. Het hof heeft voorts beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en ter zake van de in beslag genomen voorwerpen.

Namens de verdachte is op 23 februari 2018 tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.

Bij arrest van 19 november 2019, nr. 18/00812, heeft de Hoge Raad der Nederlanden het arrest van dit hof van 22 februari 2018 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit en de strafoplegging.

Daarop heeft de Hoge Raad de zaak teruggewezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het cassatieberoep is door de Hoge Raad voor het overige verworpen.

Het na de terugwijzing door het hof te verrichten onderzoek beperkt zich, gelet op het bovenstaande, tot het onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op het gedeelte van het beroepen vonnis dat na terugwijzing door de Hoge Raad nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, voor zover thans nog aan de orde, zal vernietigen en de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] bewezen zal verklaren en verdachte ter zake van dat feit en het onder 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Ten aanzien van hetgeen onder feit 4 bewezen is verklaard heeft de advocaat-generaal toepassing van artikel 9a Sr gevorderd.

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof en primair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit wegens een verdachte toekomend beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Gelet op zijn primaire standpunt heeft de raadsman gevorderd dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis - voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen - zal

worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.
hij op of omstreeks 16 juli 2016 te Ravenstein, althans in het arrondissement Oost-Brabant, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in het bovenlichaam en/of be(e)n(en), althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en /of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is door deze verbeteringen niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.

hij op 16 juli 2016 te Ravenstein, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met een mes, in het bovenlichaam en been, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen 1

1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 16 juli 2016, dossierpagina’s 77-79, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:

(p. 77)

Ik wens aangifte te doen van poging tot doodslag gepleegd door [verdachte] op 16 juli 2016 tussen 00.15 en 00.30 uur.

Op 15 juli 2016 ging ik naar het feestje van mijn oude buurmeisje op de [adres] te Ravenstein.

(p. 78/79)

Ik zag dat [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] verdachte) een meter of drie van mij af zat.

(...)

Op een gegeven moment ging [verdachte] voor mij staan. Ik stond toen ook op. (...) Ik sloeg hem toen meerdere malen tegen zijn hoofd. Ik duwde hem via het zwembad richting de schuur. [verdachte] liep daarop achteruit door het zwembad. Ik hoorde wel dat [verdachte] dingen tegen mij riep maar ik weet echt niet meer wat hij zei. [verdachte] bleef maar slaan richting mijn buikstreek. Onderweg naar het schuurtje voelde ik dat hij mij raakte. (...) Ik voelde niet echt veel pijn. (...) Ik vond dat hij mij niet hard sloeg.

2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt door mr. [RHC] , raadsheer-commissaris belast met de behandeling in strafzaken in dit hof, d.d. 18 oktober 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:

(p. 1)

Ik weet dat u mij als getuige zult horen over een steekpartij op 16 juli 2016 in Ravenstein. Ik ben toen door [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) gestoken met een mes. Toen hij mij stak heb ik het mes niet gezien, ik heb ook niets gemerkt. (...) Op die avond had ik amfetamine en alcohol gebruikt.

(p. 2)

Op een gegeven moment stond hij (het hof begrijpt: verdachte)...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT