Uitspraak Nº 20-001005-17. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2018-01-31

ECLIECLI:NL:GHSHE:2018:345
Date31 Enero 2018
Docket Number20-001005-17
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-001005-17

Uitspraak : 31 januari 2018

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 22 oktober 2013, parketnummer 06-950537-10 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,

wonende te [adres] .

Hoger beroep

De officier van justitie en de verdachte hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is – na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het hof, opnieuw rechtdoende voor zover het de strafbaarheid van het feit, de strafbaarheid van de verdachte en de op te leggen straf betreft, de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

Door en namens verdachte is betoogd dat:

  • -

    verdachte een beroep op overmacht toekomt in verband met het bestaan van een noodtoestand waardoor hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging;

  • -

    art. 294 lid 2 Wetboek van Strafrecht (Sr) overbindend dient te worden verklaard omdat dit art. in strijd is met art. 8, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM);

  • -

    verdachte een beroep op overmacht toekomt in verband met het bestaan van een verontschuldigbare noodtoestand waardoor hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging;

  • -

    verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt waardoor hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging;

  • -

    indien het hof toekomt aan het opleggen van een straf, aanleiding bestaat toepassing te geven aan art. 9a Sr.

Procesgang

De meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft bij vonnis van 22 oktober 2013 bewezen verklaard dat de verdachte in de periode van 7 juni 2008 tot en met 8 juni 2008 opzettelijk behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van mevrouw [stiefmoeder verdachte] (hierna: [stiefmoeder verdachte] ) en haar daartoe de middelen heeft verschaft, terwijl de zelfdoding is gevolgd. De rechtbank heeft het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand en het beroep op psychische overmacht afgewezen en bepaald dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Nadat het openbaar ministerie op 29 oktober 2013 en de verdachte op 31 oktober 2013 hoger beroep tegen dit vonnis hadden ingesteld, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, arrest gewezen op 13 mei 2015. Het gerechtshof heeft het ten laste gelegde bewezen verklaard gelijkluidend aan het vonnis van de rechtbank. Het beroep op overmacht noodtoestand is gehonoreerd, waarbij het hof het handelen van de verdachte heeft getoetst aan de zorgvuldigheidseisen die op grond van art. 293 lid 2 Sr in verbinding met art. 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) hen art. 7 lid 2 van de Wet op de Lijkbezorging gelden voor artsen. Het hof heeft de verdachte vervolgens ontslagen van alle rechtsvervolging.

Het openbaar ministerie heeft op 22 mei 2015 cassatieberoep ingesteld tegen deze beslissing. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, bij arrest van 14 maart 2017 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft het door voornoemd hof gegeven ontslag van alle rechtsvervolging. In dat verband heeft de Hoge Raad overwogen:

“Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen zoals de in de art. 293 en 294 Sr genoemde handelingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, ook indien het feit is begaan door iemand die de hoedanigheid van arts mist. Dat kan het geval zijn indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. Een dergelijk beroep zal slechts bij hoge uitzondering kunnen worden aanvaard, mede in het licht van de omstandigheid dat de wetgever naar huidig recht (…) heeft voorzien in een bijzondere en specifieke rechtvaardigingsgrond die zich beperkt tot het handelen van artsen en die nauw is verbonden met de deskundigheid alsmede de normen en ethiek van de medische professie alsook met een uitgewerkt stelsel van zorgvuldigheidseisen en procedurele voorschriften. Het eerbiedigen van deze terughoudendheid bij de aanvaarding van een dergelijk beroep op noodtoestand is tevens geboden in het licht van het (…) maatschappelijke en politieke debat dat wordt gevoerd over levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.”

De Hoge Raad heeft voorts overwogen dat het hof in essentie niet meer heeft gedaan dan het als referentiekader hanteren van de voor een arts geldende zorgvuldigheidseisen, hoewel de verdachte de bijzondere hoedanigheid van arts miste. Volgens de Hoge Raad is niet begrijpelijk dat het hof het slechts bij hoge uitzondering te aanvaarden beroep op noodtoestand in de onderhavige omstandigheden gegrond heeft bevonden. Daarbij heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat uit de vaststellingen van het hof blijkt dat de verdachte zelfs niet heeft voldaan aan de eisen van het door het hof gehanteerde kader.

De zaak is aansluitend verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het cassatieberoep is voor het overige verworpen.

1 Vonnis waarvan beroep

Het hof stelt vast dat thans niet meer voorligt de vraag of en in hoeverre het vonnis van de rechtbank vernietigd dient te worden, nu de Hoge Raad het arrest van hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, in stand heeft gelaten, met uitzondering van het door het hof gegeven ontslag van alle rechtsvervolging.

Daarmee is de door het in het arrest van 13 mei 2015 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, opgenomen bewezenverklaring onherroepelijk geworden. Die bewezenverklaring luidt als volgt:

Mevrouw [stiefmoeder verdachte] (verder: [stiefmoeder verdachte] ) in de periode van 7 juni 2008 tot en met 8 juni 2008 in [plaats 1] zelfdoding heeft gepleegd (door het innemen van een combinatie van pillen), waarbij hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 juni 2008, in [plaats 1] en/of in [plaats 2] en/of in [plaats 3] , althans in Nederland,

opzettelijk [stiefmoeder verdachte] behulpzaam is geweest en

opzettelijk [stiefmoeder verdachte] middelen daartoe heeft verschaft,

terwijl die zelfdoding daarop is gevolgd,

immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk:

- contact gelegd met de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (verder: NVVE) en afspraken gemaakt voor een bezoek van een consulent van de NVVE aan [stiefmoeder verdachte] en/of aan verdachte, welke consulent [stiefmoeder verdachte] en verdachte heeft geïnformeerd over (een) methode(n) van zelfdoding

en

- een publicatie van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek naar Zorgvuldige Zelfdoding (verder: WOZZ), uitgave 2008, getiteld 'Informatie over zorgvuldige levensbeëindiging', aangeschaft en geraadpleegd en gebruikt ten behoeve van de (wijze van) zelfdoding van [stiefmoeder verdachte]

en

- [stiefmoeder verdachte] geïnformeerd over (een) methode(n) van zelfdoding en de wijze waarop zelfdoding kan plaatsvinden

en

- een dag gepland (tezamen met [stiefmoeder verdachte] ) waarop de zelfdoding door inname van een hoeveelheid pillen zou plaatsvinden

en

- een protocol/handleiding opgesteld, met betrekking tot de wijze van uitvoeren van de zelfdoding

en

- voorafgaand aan en tijdens de uitvoering van de zelfdoding van [stiefmoeder verdachte], instructies en aanwijzingen gegeven omtrent de tijd en wijze van innemen van de voor de zelfdoding benodigde / te gebruiken pillen

en

- aan [stiefmoeder verdachte] (een deel van) de voor de zelfdoding benodigde / te gebruiken pillen verstrekt, namelijk ongeveer 4, zogenaamde anti braak pillen en ongeveer 75, Nivaquine/Chloroquine pillen en ongeveer 45, Oxazepam pillen en ongeveer 35, Temazepam pillen

en

- ongeveer 45, Oxazepam pillen fijn gemaakt in een bakje en vervolgens yoghurt in dat bakje gedaan en ongeveer 75, Nivaquine/Chloroquine pillen in dat bakje gedaan en dit bakje met genoemde inhoud aangereikt aan [stiefmoeder verdachte]

en

- ongeveer 35, Temazepam pillen in een bakje gedaan en aangereikt aan [stiefmoeder verdachte]

en

- drinken aan [stiefmoeder verdachte] aangereikt om de voor de zelfdoding benodigde / te gebruiken pillen mee weg te spoelen.

2 Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
2.1.

Standpunt verdediging

Door de verdediging is nadrukkelijk opgemerkt dat deze zaak beoordeeld dient te worden tegen de achtergrond van een langdurige moeder-zoonrelatie en niet speelt op het veld van de Wtl en de daarin genoemde zorgvuldigheidseisen.

Voorts is door de verdediging opgemerkt dat, nu sprake is van een bijzondere regeling op het gebied van euthanasie/hulp bij zelfdoding, een beroep op overmacht noodtoestand weliswaar slechts bij hoge uitzondering kan worden aanvaard, maar dat op grond van de door de verdediging genoemde feitenvaststellingen desondanks geldt...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT