Uitspraak Nº 20-002751-14. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2016-03-30

ECLIECLI:NL:GHSHE:2016:1212
Date30 Marzo 2016
Docket Number20-002751-14
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-002751-14

Uitspraak : 30 maart 2016

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 september 2014, parketnummer 01-860134-13, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 01-825203-12, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1974,

wonende te [adres] ,

met als postadres in Nederland: [adres] .

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 15.000,00, subsidiair 110 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan verdachte opgelegde straf zal worden afgewezen.

De verdediging heeft het hof primair verzocht om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte en subsidiair om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. De verdediging heeft meer subsidiair een strafmaatverweer gevoerd, maar zich niet uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan verdachte opgelegde straf.

Vonnis waarvan beroep

Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij in of omstreeks de periode van 23 juni 2003 tot en met 25 juli 2003, in elk geval in of omstreeks de periode van 01 april 2003 tot en met 02 september 2003 te Eindhoven en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en), te weten een werkgeversverklaring van het bedrijf [bedrijf] d.d. 04 juli 2003, betreffende de (in vaste dienst bij dat bedrijf werkzaam zijnde) werknemer (verdachte) [verdachte] , en/of (een) loonstro(o)k(en) over de maand(en) april 2003 en/of mei 2003 en/of juni 2003 van het bedrijf [bedrijf] betreffende de (in loondienst bij dat bedrijf werkzaam zijnde) werknemer (verdachte) [verdachte] – (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat (kort samengevat en zakelijk weergegeven) door hem, verdachte, bij de aanvraag van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van perceel [perceel] voornoemd(e) geschrift(en) (al dan niet via een tussenpersoon) is/zijn ingediend bij de [bank] (ook wel genaamd [bank] ) en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat (kort samengevat en zakelijk weergegeven):

  • -

    op die werkgeversverklaring stond vermeld dat hij, verdachte, per 01 april 2003 als werknemer in vaste dienst was getreden bij [bedrijf] en/of dat hij, verdachte, als werknemer in dienst bij voormeld bedrijf recht had op (dan wel zou uitkomen op) een bruto jaarsalaris van (in totaal) 103.680,- euro en/of

  • -

    op die loonstro(o)k(en) stond vermeld dat hij, verdachte, sinds 01 april 2003 als werknemer had gewerkt en/of in dienst was bij het bedrijf [bedrijf] voor een (bruto) basisloon van 8.000,- euro per maand.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Volgens de verdediging heeft het openbaar ministerie onbehoorlijk gehandeld door pas tien jaar na het delict tot vervolging van verdachte over te gaan, hetgeen in strijd is met de ongeschreven regels. Het openbaar ministerie voldoet niet aan de eisen welke aan een behoorlijk handelend openbaar ministerie mogen worden gesteld, omdat het gaat om een zeer oude zaak en verdachte door de ouderdom van de zaak zeer is gedupeerd. De gehoorde personen hebben, net als verdachte, vanwege het tijdsverloop moeite om te zaken nog voor de geest te halen. Voorts hebben de Belastingdienst en [bedrijf 2] (hierna telkens: [bedrijf 2] ) bepaalde stukken vernietigd, omdat de wettelijke bewaarplicht is verlopen. Het openbaar ministerie had als behoorlijk en fatsoenlijk handelend openbaar ministerie met het vorenstaande rekening moeten houden en had niet tot vervolging mogen overgaan. Het openbaar ministerie wist immers dat verdachte vanwege het tijdsverloop verdedigingswapens uit handen waren geslagen, aldus de verdediging.

Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de [bank] zelf geen aangifte wilde doen, omdat de bank geen schade heeft geleden. Het past een behoorlijk handelend openbaar ministerie niet om in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT