Uitspraak Nº 200.071.214_02. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2016-08-02

ECLIECLI:NL:GHSHE:2016:3437
Docket Number200.071.214_02
Date02 Agosto 2016
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht

zaaknummer 200.071.214/02

arrest van 2 augustus 2016

in de zaak van

Pewe Beleggingen B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,

en

[appellant sub 2] ,

wonende te [woonplaats] (België),

appellanten in het principaal appel, geïntimeerden in het incidenteel appel,

advocaat: mr. S.A. Kruijt te Utrecht,

tegen

Yvestmar B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde in het principaal appel, appellante in het incidenteel appel,

advocaat: mr. J. van Oijen te Etten-Leur,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 14 april 2015 in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda, sector civiel recht, onder zaaknummer 168353/HA ZA 06-2022 tussen appellanten -Pewe c.s., afzonderlijk Pewe respectievelijk [appellant sub 2] - als gedaagden in conventie en eisers in reconventie (naast [betrokkene] ) en geïntimeerde -Yvestmar- als eiseres in conventie en verweerster in reconventie gewezen vonnissen van 20 februari 2008 en 21 april 2010. Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

13 Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het hiervoor genoemde arrest van 14 april 2015;

  • -

    het proces-verbaal van getuigenverhoor van 18 juni 2015;

  • -

    de zijdens Yvestmar op 21 juli 2015 genomen memorie na tussenarrest, tevens akte opgave verhinderdata;

  • -

    het proces-verbaal van contra-enquête van 20 oktober 2015;

  • -

    de door elke partij genomen memorie na enquête.

Vervolgens is bepaald dat wederom arrest wordt gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

14 De verdere beoordeling van het principaal en incidenteel appel
14.1

Het hof heeft in het tussenarrest van 14 april 2015 in r.o. 11.7.6 onder b. overwogen dat partijen het erover eens zijn dat er “175,5 uur meer uitzenduren bij klanten in rekening zijn gebracht (…)”. Blijkens de daarop volgende cijfers in die rechtsoverweging en hetgeen is vermeld in r.o. 11.7.5.2 is hier een cijfer achter de komma weggevallen. Het betreft niet “175,5” uur maar “175,25” uur, waarvan het hof verder zal uitgaan.

14.2.1

Beide partijen hebben in hun na het tussenarrest genomen memories voor zover van belang de volgende op- en aanmerkingen gemaakt over door het hof in het tussenarrest van 14 april 2015 gegeven oordelen:

a. Yvestmar heeft in haar memorie na tussenarrest, tevens akte opgave verhinderdata, uitgelegd op welke wijze volgens haar een eind dient te worden gemaakt aan de bij het hof gerezen onduidelijkheid omtrent de vraag onder welke volgens Yvestmar bedrieglijke post 34,75 uren zijn gefactureerd (zie het slot van r.o. 11.7.5.2 van het tussenarrest). Pewe c.s. hebben daarop gereageerd in hun memorie na enquête;

b. Pewe c.s. hebben in hun memorie na enquête, kort gezegd, aangevoerd dat de wijze waarop het hof bepaalde cijfers heeft gehanteerd en/of geïnterpreteerd, en/of berekeningen heeft gemaakt onjuist is;

c. Pewe c.s. hebben verder aangevoerd dat het voor het hof kennelijk onvoldoende duidelijk geworden wat Van Steensel in zijn rapport heeft bedoeld met de opmerking “geen oordeel”.

Het hof zal allereerst deze opmerkingen beoordelen.

14.2.2

Voor zover partijen van mening zijn dat aan de hiervoor in r.o. 14.2.1 onder a, b en/of c gegeven opmerkingen tot gevolg moeten hebben dat het hof dient terug te komen op een door het hof uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissing op een geschilpunt tussen partijen, stelt het hof het volgende voorop. Het hof is in beginsel in het verdere verloop van de procedure gebonden aan een door het hof gegeven beslissing waarbij een geschilpunt tussen partijen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist. Deze gebondenheid geldt echter niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen immers mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.

Ad 14.2.1 sub b; interpretatie cijfers

14.2.3

Het hof zal allereerst oordelen over de opmerking van Pewe c.s. dat de wijze waarop het hof bepaalde cijfers heeft gehanteerd of geïnterpreteerd en/of berekeningen heeft gemaakt onjuist is.

Het hof heeft in het tussenarrest van 14 april 2015 in r.o. 11.7.4 vermeld welke cijfers het hof als vertrekpunt heeft gebruikt. Pewe c.s. hebben in hun memorie na enquête geen bezwaren aangevoerd tegen de inhoud van die r.o. 11.7.4. Het hof heeft vervolgens mede aan de hand van het door Yvestmar overgelegde rapport van [GT] (“GT-rapport”) vastgesteld op welke wijze Yvestmar haar stelling dat sprake is van factureringsbedrog feitelijk heeft onderbouwd. Volgens het hof heeft Yvestmar dat als volgt gedaan:

- Frama B.V. heeft ten onrechte 59 overwerkuren gefactureerd;

- er zijn 175,25 meer uitzenduren bij klanten in rekening gebracht dan feitelijk aan uren door Frama B.V. is ingekocht;

- er zijn ten onrechte doordraaiuren in rekening gebracht;

- [appellant sub 2] heeft uren in rekening gebracht die door hem zelf zouden zijn gemaakt, terwijl die feitelijk niet zijn gemaakt.

Het feit dat Pewe c.s. van mening zijn dat geen sprake is van factureringsbedrog en dat volgens Pewe c.s. de cijfers van Van Steensel anders uitwijzen dan de cijfers in het GT-rapport, maakt niet dat die door Yvestmar gegeven verfeitelijking dat sprake is van factureringsbedrog met die verwijzing door Pewe c.s. naar het rapport van Van Steensel kan worden gepasseerd. Het hof moet immers onderzoeken of, kort gezegd, feiten zijn gepleegd die moeten worden gekwalificeerd als factureringsbedrog en het weergeven van de wijze waarop Yvestmar haar vordering heeft onderbouwd gaat daaraan vooraf.

Het hof ziet dan ook in hetgeen Pewe c.s. hebben aangevoerd ter toelichting op hun stelling dat de wijze waarop het hof bepaalde cijfers heeft gehanteerd, geïnterpreteerd en/of berekeningen heeft gemaakt onjuist is, geen aanleiding om terug te komen op hetgeen het hof daarover heeft beslist. Het hof acht gelet op dit oordeel geen termen aanwezig om Yvestmar in staat te stellen zich uit te laten over hetgeen Pewe c.s. hierover hebben aangevoerd.

Ad 14.2.1 sub c; "geen oordeel" Van Steensel

14.2.4

Pewe c.s. zijn verder van mening dat het hof de woorden van Van Steensel in zijn rapport inhoudende “geen oordeel” onjuist heeft uitgelegd. Volgens Pewe c.s. heeft Van Steensel bij de posten “doordraai uren”, “uren [appellant sub 2] ” en “overuren [zoon van appellant sub 2] en [schoonzoon van appellant sub 2] ” telkens geconstateerd dat er sprake was van aantoonbaar gewerkte uren die conform door klanten geaccordeerde werkbonnen zijn gefactureerd (nr. 26 memorie na enquête). Hij heeft echter bij die posten “geen oordeel” vermeld omdat Yvestmar tijdens zijn onderzoek weigerde te erkennen dat die uren daadwerkelijk waren gemaakt en terecht waren gefactureerd. Door die weigerachtige houding van Yvestmar en door de stelling van Yvestmar dat facturatie van die uren niet plaats had mogen vinden, vermeldde Van Steensel “geen oordeel”.

Anders dan Pewe c.s. stellen is een en ander voor het hof niet onduidelijk. Het hof heeft niet miskend dat volgens Van Steensel die betreffende uren op de een of andere manier wel zijn gemaakt en/of door klanten zijn geaccordeerd en/of betaald. Daarmee kan echter niet worden volstaan. Het enkele feit dat uren zijn gemaakt en/of door klanten zijn geaccordeerd en/of betaald, en dat door Yvestmar is erkend dat die uren daadwerkelijk zijn gemaakt, betekent namelijk niet dat van bedrog geen sprake meer kan zijn. Zo kan het zijn dat die wel gemaakte uren niet in rekening mochten worden gebracht, maar de klant dat niet heeft onderkend en zonder meer de factuur heeft betaald. Daarover hebben partijen bij deze posten gediscussieerd. Van Steensel heeft naar aanleiding van die discussie bij de hier aan de orde zijnde uren met de woorden “geen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT