Uitspraak Nº 200.117.786/01. Gerechtshof Amsterdam, 2015-10-27

ECLIECLI:NL:GHAMS:2015:4412
Date27 Octubre 2015
Docket Number200.117.786/01
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM


afdeling civiel recht en belastingrecht, team II

zaaknummer : 200.117.786/01

rolnummer rechtbank (Amsterdam) : 1190977 CV EXPL 10-34629

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 oktober 2015

inzake:

[appellante] ,

wonend te [woonplaats] ,

appellante,

advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,

tegen

STICHTING DE ALLIANTIE AMSTERDAM,

gevestigd te Hilversum,

geïntimeerde,

advocaat: mr. E. van der Hoeden te Amsterdam.

1 Het verloop van de procedure in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en De Alliantie genoemd.

[appellante] is bij dagvaarding van 7 september 2012 in hoger beroep gekomen van het onder bovenstaand rolnummer tussen De Alliantie als eiseres en [appellante] als gedaagde gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, locatie Amsterdam, van 8 juni 2012 (hierna: het eindvonnis) en de eerder uitgesproken tussenvonnissen.

Na het aanbrengen van de zaak zijn de volgende stukken gewisseld:

- memorie van grieven:

- memorie van antwoord;

- akte ( [appellante] );

- antwoordakte (De Alliantie).

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het eindvonnis en de tussenvonnissen waarvan beroep zal vernietigen en het door De Alliantie in eerste aanleg gevorderde alsnog zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.

De Alliantie heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de genoemde vonnissen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties.

2 Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 22 juli 2011 onder “Feiten en omstandigheden”, sub 1 tot en met 12, een aantal feiten vastgesteld. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.

a. [appellante] heeft met ingang van 10 april 2002 van De Alliantie een tweekamerwoning gehuurd gelegen aan [adres 1] (hierna ook: de woning) tegen een bruto huurprijs van aanvankelijk € 329,08 per maand.

Op pagina 1 van de huurovereenkomst is vermeld:

De woning is uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als woonruimte ten behoeve van de huurder (en de leden van zijn huishouden).

Artikel 11.1 van de algemene huurvoorwaarden welke onderdeel van de huurovereenkomst uitmaken, bepaalt:

De woning dient gedurende de huurtijd persoonlijk te worden bewoond door de huurder en de leden van zijn huishouden. (...)

In artikel 13 van de genoemde huurvoorwaarden is bepaald dat het niet is toegestaan de woning in zijn geheel onder te verhuren of aan derden in gebruik te geven (onder 13.1) en dat het zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder niet is toegestaan de woning voor een deel onder te verhuren of aan derden in gebruik te geven (onder 13.2).

De Alliantie heeft op 8 augustus 2007 een aangekondigd bezoek gebracht aan de woning. [appellante] was toen aanwezig. Over dit bezoek is door De Alliantie aan [appellante] op 15 augustus 2007 een brief gestuurd. In deze brief staat onder andere dat de woning geen bewoonde indruk maakt.

[appellante] heeft bij brief van haar toenmalige advocaat van 25 maart 2008 op de brief van De Alliantie van 15 augustus 2007 gereageerd. Kort samengevat betwist [appellante] dat zij niet (meer) in de woning woont of dat zij de woning aan derden in gebruik geeft. Haar echtgenoot ( [echtgenoot] , hierna ook: [echtgenoot] ), met wie zij in 1998 is gehuwd, woont in Israël maar zij woont in Amsterdam. Het is sinds enkele jaren de bedoeling dat de echtgenoot naar Nederland zal komen, maar het project dat hij aan het afsluiten was, is uitgelopen. Haar oudste dochter woont sinds eind 2004 bij haar echtgenoot in Israël en het tweede kind bij haar.

[appellante] heeft in ieder geval van het najaar 2007 tot mei 2008 in Israël verbleven. Aldaar is zij bevallen van haar derde kind.

Op 21 november 2009 heeft [getuige 1] , bewoner van de woning aan de [adres 2] , behorend tot hetzelfde wooncomplex als de woning van [appellante] , aan De Alliantie een e-mail gestuurd waarin hij erover klaagt dat hij regelmatig grote groepen toeristen aantreft op de woning. Hij heeft naar zijn zeggen al een jaar eerder daarover een woonfraude formulier bij De Alliantie ingevuld, maar daarop geen gehoor gekregen.

Op 2 maart 2010 heeft De Alliantie bij een bezoek aan de woning een uit Israël afkomstige familie aangetroffen. Deze familie verklaarde op vakantie te zijn in Nederland en de sleutel van de woning in Israël van de echtgenoot van [appellante] te hebben gekregen.

Bij brief van 3 maart 2010 heeft De Alliantie [appellante] meegedeeld na intensief onderzoek te hebben geconstateerd dat [appellante] niet langer het hoofdverblijf in de woning heeft en de gehele woning bovendien in gebruik geeft aan andere personen, welke door De Alliantie tijdens het huisbezoek op 2 maart 2010 zijn aangetroffen. In de brief sommeert zij [appellante] de huurovereenkomst op te zeggen.

i. [appellante] heeft De Alliantie hierop schriftelijk laten weten tegen de inhoud van de brief van De Alliantie van 3 maart 2010 bezwaar te hebben en zich tot een advocaat te zullen wenden.

Bij brief van 9 april 2010 heeft de door [appellante] ingeschakelde advocaat De Alliantie meegedeeld dat de oudste twee kinderen van [appellante] inmiddels in Israël wonen en het jongste kind, van twee jaar, bij [appellante] in Amsterdam verblijft. Zij deelde ook mee dat [appellante] vanwege haar gezinssituatie regelmatig in Israël op basis van een toeristenvisum verblijft en dat [appellante] ontkent de woning aan derden te hebben onderverhuurd of in gebruik te hebben gegeven.

Op 18 mei 2010 heeft een bewoner aan De Alliantie een e-mail gestuurd met een verklaring over het sinds 2007 met name in de weekends verblijven van toeristen in de woning en het appartement erboven. Die bewoner heeft hiervan op 7 april 2010 een foto gemaakt.

Op 9 juni 2010 heeft een bewoner van [adres 3] een e-mail gestuurd aan De Alliantie waarin hij stelt dat hij vele malen heeft waargenomen dat de woning werd gebruikt als vakantieverblijf voor toeristen uit Israël en dat er wel eens toeristen bij hem hebben aangebeld toen ze de voordeur niet konden open krijgen, waarbij zij toen hebben verklaard de woning in Israël gehuurd te hebben voor een korte stedentrip. De bewoner stelt de officiële bewoonster slechts driemaal te hebben gezien, de eerste keer toen de woning werd opgeleverd, in het gezelschap van een kind, een tweede keer meer dan een jaar later, toen met een man en zwanger van een tweede kind, en na lange tijd nog een derde keer, met drie kinderen. Hij heeft [appellante] nooit meer gezien. Hij heeft alleen de vader van [appellante] geregeld het postvak zien leegmaken.

3 Beoordeling
3.1.

De Alliantie heeft [appellante] gedagvaard en gevorderd, kort samengevat, dat de kantonrechter de huurovereenkomst zal ontbinden en [appellante] zal veroordelen om het gehuurde te ontruimen.

3.2.

Ter onderbouwing van haar vorderingen heeft De Alliantie zich beroepen op de hiervoor vermelde feiten en voorts het volgende aangevoerd. [appellante] heeft in strijd gehandeld met de bepalingen van de huurovereenkomst, doordat zij de woning niet gebruikt als woonruimte voor haarzelf en haar huishouden en daarnaast deze (in zijn geheel) aan derden heeft onderverhuurd c.q. in gebruik gegeven. De Alliantie stelt dat zij als sociaal verhuurster de taak heeft om zorg te dragen voor een rechtvaardige en eerlijke verdeling van de schaarse hoeveelheid goedkope...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT