Uitspraak Nº 200.135.943. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2015-08-11

ECLIECLI:NL:GHARL:2015:5950
Docket Number200.135.943
Date11 Agosto 2015
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.135.943

(zaaknummer rechtbank Arnhem, (burgerlijk recht) sector kanton, locatie Nijmegen/rechtbank Oost-Nederland, team kanton en handelsrecht, locatie
Nijmegen /rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, locatie Nijmegen 605061)

arrest van 11 augustus 2015

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[appellante] ,

gevestigd en kantoorhoudende te [plaatsnaam],

appellante in het principaal hoger beroep,

geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: gedaagde,

advocaat: mr. W.J.M. Messelink,

tegen:

1 [geïntimeerde sub 1],

wonende te [plaatsnaam],
2. [geïntimeerde sub 2],

wonende te [plaatsnaam],
3. [geïntimeerde sub 3],

wonende te [plaatsnaam],
4. [geïntimeerde sub 4],
wonende te [plaatsnaam],

5. [geïntimeerde sub 5],

wonende te [plaatsnaam],

6. [geïntimeerde sub 6],

wonende te [plaatsnaam],

geïntimeerden in het principaal hoger beroep,

appellanten in het incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: eisende partijen,

advocaat: mr. R.A. Severijn.

Appellante in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep zal hierna [appellante] worden genoemd. Geïntimeerden in het principaal hoger beroep,

appellanten in het incidenteel hoger beroep zullen gezamenlijk de werknemers worden genoemd en afzonderlijk worden aangeduid met hun achternaam (de heren [naam] met hun voorletters).

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
4 september 2009, 19 februari 2010, 26 november 2010, 8 juli 2011, 2 december 2011 en
14 september 2012 die de kantonrechter (rechtbank Arnhem, (burgerlijk recht) sector kanton, locatie Nijmegen), het vonnis van 1 maart 2013 dat de kantonrechter (rechtbank Oost-Nederland, team kanton en handelsrecht, locatie Nijmegen) en het vonnis van 31 mei 2013 dat de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, locatie Nijmegen) heeft gewezen.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 augustus 2013,

- de memorie van grieven met producties,

- de memorie van antwoord, tevens van incidenteel hoger beroep,

- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.

2.2

Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3 De vaststaande feiten
3.1

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende vaststaande feiten.

3.2

[appellante] drijft een onderneming voor de exploitatie van binnenvaartschepen. De werknemers behoren tot het varend personeel. Zij waren werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor 40 uur per week, en wel laatstelijk:

in de functie van: tegen een bruto maandloon van:

* [geïntimeerde sub 1] kapitein € 2.300,38

* [geïntimeerde sub 2] kapitein € 2.212,-

* [geïntimeerde sub 3] schipper/matroos € 1.749,36

* [geïntimeerde sub 4] kapitein € 2.195,99

* [geïntimeerde sub 5] kapitein € 2.300,38

* [geïntimeerde sub 6] kapitein € 1.871,25

[geïntimeerde sub 2] is op 30 april 2007 uit dienst getreden bij [appellante], [geïntimeerde sub 5] is op 1 november 2007 bij [appellante] uit dienst getreden en [geïntimeerde sub 6] is op 30 november 2007 bij [appellante] uit dienst getreden.

3.3

De wijze van exploitatie van de [appellante]-schepen kent drie varianten, voortvloeiend uit het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 (ROSR). In hoofdstuk 23 ROSR worden de verschillende exploitatiewijzen en de daarbij geldende verplichte rusttijden van de bemanning - voor zover in dit geding van belang - als volgt omschreven en uitgewerkt:

Artikel 23.05 Exploitatiewijzen

1 Men onderscheidt de volgende exploitatiewijzen:
A1:vaart van ten hoogste 14 uren (noot kantonrechter: in de CAO “dagvaart” genoemd);
A2:vaart van ten hoogste 18 uren (idem: in de CAO “semi-continuvaart” genoemd);

B: vaart van ten hoogste 24 uren; telkens binnen een tijdvak van 24 uur (idem: in de CAO “continuvaart” genoemd).

2. Bij exploitatiewijze A1 mag de vaart eenmaal per week tot ten hoogste 16 uren worden verlengd, indien de vaartijd kan worden aangetoond met de registraties van een goed functionerende tachograaf van een type dat overeenkomstig bijlage H is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van een Oeverstaat of van België en wanneer er behalve de schipper nog een bemanningslid in de bemanning is opgenomen met de bevoegdheid van stuurman.

3. Een schip dat op de onder A1, onderscheidenlijk A2 bedoelde wijze wordt geëxploiteerd moet de vaart gedurende 8, onderscheidenlijk 6 aaneengesloten uren onderbreken, te weten:
a) in de exploitatiewijze A1 tussen 22.00 en 06.00 uur, en
b) in de exploitatiewijze A2 tussen 23.00 en 05.00 uur.
Er mag van deze tijden worden afgeweken, indien het schip is uitgerust met een goed functionerende tachograaf van een type dat overeenkomstig bijlage H is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van een Oeverstaat of België. De tachograaf moet ten minste in bedrijf zijn vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 8, onderscheidenlijk 6 uren en voor de controlerende diensten te allen tijde bereikbaar zijn.

Artikel 23.06 Verplichte rusttijd

1. Bij exploitatiewijze Al heeft elk bemanningslid recht op een ononderbroken rusttijd van 8 uren buiten de vaartijd per tijdvak van 24 uren, gerekend vanaf het eind van elke rusttijd van 8 uren.

2. Bij exploitatiewijze A2 heeft elk bemanningslid recht op een rusttijd van 8 uren, waarvan 6 uren ononderbroken buiten de vaartijd per tijdvak van 24 uren, gerekend vanaf het einde van elke rusttijd van 6 uren. Voor bemanningsleden onder de 18 jaar moet een ononderbroken rusttijd van 8 uren worden aangehouden waarvan 6 uren ononderbroken moeten zijn.

3. Bij exploitatiewijze B heeft elk bemanningslid recht op een rusttijd van 24 uren per tijdvak van 48 uren, waarvan er ten minste 2 maal 6 uren ononderbroken moeten zijn.

4. Gedurende zijn verplichte rusttijd mag een bemanningslid niet worden verplicht tot enige taak, met inbegrip van toezicht houden of zich beschikbaar houden. De wacht en het toezicht zoals bedoeld in de politievoorschriften voor stilliggende vaartuigen worden niet beschouwd als taak in de zin van dit lid.

5. Bepalingen in de arbeidsvoorschriften of collectieve arbeidsovereenkomsten die voorzien in een langere duur van de rusttijden blijven onverminderd van kracht.

Artikel 23.07 Wisseling van exploitatiewijze

1. In afwijking van artikel 23.05, eerste lid, is een wisseling of herhaling van exploitatiewijze slechts mogelijk met inachtneming van het tweede tot met zesde lid.

2. Van exploitatiewijze A1 mag slechts dan naar exploitatiewijze A2 worden gewisseld, indien:
a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
b) de voor exploitatiewijze A2 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een rusttijd van 8 uren, waarvan 6 uren buiten de vaartijd, in acht genomen en aangetoond hebben en de voor exploitatiewijze A2 voorgeschreven versterking zich aan boord bevindt.

3. Van exploitatiewijze A2 mag slechts dan naar exploitatiewijze A1 worden gewisseld, indien:
a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
b) de voor exploitatiewijze A1 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van 8 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben.

(…)

6. Een schip kan onmiddellijk in aansluiting op de exploitatiewijze A1 of A2 voor een verdere A1 of A2 worden ingezet, indien een voltallige uitwisseling van de bemanning heeft plaatsgevonden en de nieuwe bemanningsleden onmiddellijk voorafgaand aan de verdere exploitatiewijze A1 en A2 een ononderbroken rusttijd van 8, onderscheidenlijk 6 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben.

7. Het bewijs van een rusttijd van 8, onderscheidenlijk 6 uren wordt aangetoond met een verklaring als bedoeld in bijlage K of door een kopie van de pagina met aantekeningen van de vaar-, onderscheidenlijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip, waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden.”

3.4

De arbeidsverhouding van de werknemers wordt voor de periode die het geschil betreft, mede beheerst door de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de binnenscheepvaart 2000-2002 respectievelijk 2003-2005 (verder te noemen: de CAO). Die CAO bevat, voor zover hier van belang, de volgende bepaling:
Artikel 3

Arbeidsvoorwaarden

1. De door partijen overeengekomen arbeidsvoorwaarden zijn neergelegd in de Arbeidsvoorwaardenregeling die deel uitmaakt van de CAO.
De Arbeidsvoorwaardenregeling bestaat uit vier Hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 is van toepassing op de arbeidsverhoudingen voor zover in Hoofdstuk 2, 3 of 4 niet anders is bepaald.
- Hoofdstuk 2 is van toepassing op de arbeidsverhoudingen die gebaseerd zijn op een 5-daagse werkweekrooster.
- Hoofdstuk 3 is van toepassing op de arbeidsverhoudingen die gebaseerd zijn op een week op week af rooster met een dagelijkse diensttijd van 12 uur (systeemvaart).
- Hoofdstuk 4 is van toepassing op de arbeidsverhoudingen die gebaseerd zijn op een rooster met een gemiddelde dagelijkse diensttijd.
Aan boord van een vaartuig kan slechts één van de Hoofdstukken 2, 3 of 4 van toepassing zijn.

2. De arbeidsvoorwaardenregeling heeft een minimumkarakter, er mag uitsluitend ten gunste van de werknemer van worden afgeweken.

De CAO 2003-2005 Arbeidsvoorwaardenregeling (verder kortheidshalve: CAO Avw) bevat, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen:

“ HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN


Artikel 1.1

Aanstelling

(…)
5. De werknemer wordt geacht werkzaam te zijn in de functie waarin hij is aangesteld. Indien de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT