Uitspraak Nº 200.144.476_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2018-07-03

ECLIECLI:NL:GHSHE:2018:2866
Docket Number200.144.476_01
Date03 Julio 2018
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.144.476/01

arrest van 3 juli 2018

in de zaak van

Dexia Nederland B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als Dexia ,

advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 27 mei 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 341949 CV EXPL 12-1733 gewezen vonnis van 12 februari 2014.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenarrest van 27 mei 2014 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;

  • -

    de memorie van grieven met producties,

  • -

    de memorie van antwoord,

  • -

    de nadere akte van 18 november 2014,

  • -

    de antwoordakte van 16 december 2014,

  • -

    de akte van 1 november 2016,

  • -

    de antwoordakte tevens akte overlegging producties van 29 november 2016.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6 De beoordeling
6.1.

In overweging 2.1. heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.

a. a) [geïntimeerde] heeft met Bank [bank] N.V., een rechtsvoorganger van Dexia , (hierna eveneens: Dexia ) een tweetal overeenkomst van effectenlease gesloten met contractnummers [contractnummer 1] en [contractnummer 2] .

b) Dexia nam in dat verband op zich, voor rekening en risico van [geïntimeerde] effecten te kopen, zonder dat [geïntimeerde] de aankoopsom van die effecten bij het aangaan van de overeenkomst (geheel) voldeed. Er werd dus door [geïntimeerde] belegd met geleend geld. De overeenkomst hield in dat [geïntimeerde] verplicht was om maandelijks, of aan het einde van de looptijd, of bij tussentijdse beëindiging op dat moment, de geleende aankoopsom af te lossen.

c) De overeenkomst met contractnummer [contractnummer 1] is geëindigd met een winst van

€ 15.069,42. Op advies van een medewerker van [tussenpersoon] heeft [geïntimeerde] die opbrengst aangewend om de vooruitbetaling van overeenkomst [contractnummer 2] te voldoen.

d) De overeenkomst met contractnummer [contractnummer 2] is tussentijds beëindigd in verband met een achterstand in de door [geïntimeerde] te betalen maandelijkse termijnen. Dexia is vervolgens overgegaan tot verkoop van de voor [geïntimeerde] gehouden effecten en heeft de eindafrekening opgemaakt. De hoogte van de eindafrekening bedroeg € 19.074,22, te voldoen door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft dit bedrag niet betaald.

e) Het hof Amsterdam heeft bij beschikking van 25 januari 2007 de WCAM-overeenkomst van 8 mei 2006 (inclusief haar Bijlage A) verbindend verklaard voor de "gerechtigden" als bedoeld in art. 2 van die overeenkomst. Het hof heeft voorts bepaald binnen welke termijn de "gerechtigden" kunnen laten weten niet gebonden te willen zijn aan de verbindendverklaring (de opt-out-periode) zoals bedoeld in art. 7:908 lid 2 BW. [geïntimeerde] heeft tijdig een zogenoemde opt-out-verklaring bij de daartoe aangewezen notaris afgelegd.

6.2.

In eerste aanleg heeft Dexia gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling aan Dexia van een bedrag van in hoofdsom € 16.404,22, vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

6.3.

Dexia heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd de nakoming van de uit de effectenleaseovereenkomsten voortvloeiende betalingsverplichtingen. Dexia heeft daarbij erkend dat zij jegens [geïntimeerde] haar zorgplicht heeft geschonden en heeft aangevoerd dat zij op deze wijze de met [geïntimeerde] gesloten overeenkomsten afwikkelt conform de jurisprudentie van de Hoge Raad van 5 juni 2009 (LJN BH2815, BH2811 en BH2822) en het Gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983).

Daarbij heeft Dexia de hoofdsom van haar vordering ad € 16.404,22 berekend door

€ 19.074,22 (de restschuld uit de eindafrekening van overeenkomst [contractnummer 2] ) te verminderen met € 2.670,-- (= 2/3 maal € 4.004,80; dit laatste bedrag is berekend door

€ 19.074,22 te verminderen met het batig saldo uit overeenkomst [contractnummer 1] ad € 15.069,42).

6.4.

[geïntimeerde] heeft de vordering gemotiveerd bestreden. Hij heeft een beroep gedaan op verrekening van zijn vordering op Dexia tot vergoeding van de schade die hij als gevolg van de onrechtmatige daad van Dexia heeft geleden met de door Dexia ingestelde vordering. Daarbij heeft hij ook de wijze waarop Dexia haar vordering heeft berekend bestreden.

6.5.

De kantonrechter heeft bij bestreden vonnis de vorderingen van Dexia afgewezen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten.

Hiertoe heeft de kantonrechter, kort samengevat en voor zover hier van belang, het volgende overwogen. Dexia heeft haar zorgplicht geschonden, zoals zij erkend heeft. Daarmee heeft zij onrechtmatig jegens [geïntimeerde] gehandeld. Per saldo vordert Dexia betaling van dat deel van de door [geïntimeerde] geleden schade dat volgens Dexia voor rekening van [geïntimeerde] dient te komen op grond van eigen schuld, onder toepassing van het in de jurisprudentie ontwikkelde zogenaamde Hofmodel. Dit model kan of moet niet onder alle omstandigheden gevolgd worden. Naar het oordeel van de rechtbank is dat ook in deze zaak niet het geval. Daartoe acht de rechtbank, voor zover hier van belang, vooral relevant dat [tussenpersoon] in strijd met de wet als cliëntenremisier ook beleggingsadvies gaf aan [geïntimeerde] en dat [tussenpersoon] daarbij opereerde met volledig medeweten en instemming van Dexia . [geïntimeerde] mag dan ook volgens de rechtbank nauwelijks tot geen eigen schuld verweten worden. [geïntimeerde] is wellicht te naïef geweest en dat is zijn fout. Maar die valt in het niet bij de fouten van Dexia en de fouten van [tussenpersoon] , die Dexia worden toegerekend. Vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten dient de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand te blijven.

6.6.

In hoger beroep heeft Dexia 3 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot:

  • -

    het alsnog toewijzen van haar vordering van € 16.404,22,

  • -

    veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen Dexia ter voldoening aan het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan (€ 600,--), te vermeerderen met wettelijke rente,

  • -

    met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten in eerste aanleg en hoger beroep, inclusief de nakosten.

Met haar grieven bestrijdt zij de overwegingen van de rechtbank die tot haar eindoordeel hebben geleid. Volgens Dexia leent de onderhavige zaak zich wel voor toepassing van het zogenaamde Hofmodel ter vaststelling van de verplichting tot vergoeding van de schade. Volgens Dexia zijn er in dit geval geen omstandigheden die afwijking van de Hofformule billijken. Dit heeft volgens haar tot gevolg dat op basis van eigen schuld de schade van [geïntimeerde] bestaande uit betaalde inleg en aflossing geheel, en de schade bestaande uit restschuld voor 1/3e deel voor rekening van [geïntimeerde] dient te blijven.

6.7.

[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en in hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis. Hij heeft voorzover in hoger beroep nog van belang onder meer het volgende aangevoerd. De overeenkomst met Dexia is gesloten op advies van en door bemiddeling van tussenpersoon [tussenpersoon] . Als cliëntenremisier was [tussenpersoon] vrijgesteld van haar vergunningsplicht ex artikel 7 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte), maar zij moest zich onthouden van het adviseren of aanprijzen van specifieke producten. [tussenpersoon] handelde bij de advisering van haar cliënten (waaronder [geïntimeerde] ) met volledig medeweten en instemming van Dexia . Omdat Dexia hiervan op de hoogte was, had zij op grond van artikel 41 van de Nadere Regeling 1999 (hierna: NR 1999) de door [tussenpersoon] aangebrachte order betreffende [geïntimeerde] niet mogen accepteren. [geïntimeerde] is in dit kader van mening dat hem geen (althans nauwelijks) eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW kan worden toegerekend (memorie van antwoord nr 1.37).

6.8.

Het hof stelt bij de beoordeling van de stellingen van partijen het volgende voorop.

Kenmerkend voor het onderhavige geschil over de afwikkeling van een tussen partijen gesloten overeenkomst van effectenlease, is dat de overeenkomst tussen partijen is gesloten door tussenkomst van [tussenpersoon] die als bemiddelaar optrad. Daarmee is [tussenpersoon] bij de totstandkoming van de overeenkomst opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van (het destijds geldende) artikel 1b onder 1 Wte. Een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT