Uitspraak Nº 200.144.308/02. Gerechtshof Den Haag, 2016-12-06

ECLIECLI:NL:GHDHA:2016:4377
Date06 Diciembre 2016
Docket Number200.144.308/02
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.144.308/02

arrest d.d. 6 december 2016

inzake

Bursa Büyükşehir Belediyesi,

gevestigd te Bursa, Turkije,

appellante,

hierna te noemen: Bursa,

advocaat: mr. P.W. Tubbergen te Rotterdam,

tegen

1. Güriş Inşaat Ve Mühendislik A.Ş,

gevestigd te Ankara (Turkije),

procederend voor zichzelf en als procesvertegenwoordiger van:

2. Siemens Aktiengesellschaft,

gevestigd te München, Duitsland,

3. Siemens Sanyi ve Ticaret A.Ş.

gevestigd te Istanbul, Turkije,

4. Tüvasaş Türkiye Vagon Sanayi A.Ş,

gevestigd te Adapazari, Turkije,

geïntimeerden,

hierna gezamenlijk te noemen: Guris,

advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.

Het verloop van het geding
1.1

Bij exploot van 24 maart 2014 is Bursa in hoger beroep gekomen van het op 12 februari 2014 door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis in de verzetzaak.

1.2

Bij memorie van grieven met een productie heeft Bursa zes grieven aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep die door Güriş bij memorie van antwoord zijn bestreden.

1.3

Vervolgens hebben partijen op 8 november 2016 de zaak doen bepleiten, Bursa door haar hiervoor genoemde advocaat en Güriş door mr. J.D. Drok en mr. J.J.A. Koningsveld, advocaten te Amsterdam, aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.

1.4

Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op het voor het pleidooi ingediende kopiedossier.

De beoordeling van het hoger beroep
2.1

De rechtbank heeft in haar vonnis van 12 februari 2014 onder 2.1. tot en met 2.3 een aantal feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan, met dien verstande dat het arbitrale ICC-vonnis niet op 3 januari 2012, maar op 3 oktober 2011 is gedeponeerd bij de griffier van de rechtbank Den Haag.

2.2

Het gaat in deze zaak om het volgende. Bursa, een grote Turkse gemeente, gelegen ten zuiden van Istanbul aan de overzijde van de Zee van Marmara, heeft in 1997 met een consortium (hierna: het Consortium) waarvan Güriş en de overige drie geïntimeerden deel uitmaakten een aanneemovereenkomst naar Turks recht gesloten waarbij Bursa aan het Consortium heeft opgedragen om de eerste fase van een stadsmetro in Bursa te realiseren, het zogenaamde “Project Light Rail System Bursa” (hierna: de Overeenkomst). Tussen de contractspartijen zijn verschillende geschilpunten ontstaan die niet zijn opgelost door de Engineer die in de Overeenkomst was aangewezen om over geschillen te oordelen. Derhalve dienden deze geschilpunten binnen een in de Overeenkomst bepaalde tijd te worden voorgelegd in een ICC-arbitrage. Dit heeft geresulteerd in meerdere internationale arbitrale ICC-vonnissen. Van de vierde arbitrage wordt thans door Bursa vernietiging gevorderd.

2.3

Deze vierde arbitrage is verzocht door Güriş op 16 oktober 2006 en betreft een vordering tot betaling van extra kosten die Güriş ten gevolge van de vertraging van het project heeft moeten maken. Het scheidsgerecht bestond uit prof. Dr. Atilla Altop, voorzitter, Prof. Dr. Kemal Dayinlarli (hierna: Dayinlarli), voorgedragen door Güriş en Doç. Dr. Köksal Kocaağa, voorgedragen door Bursa. Bij vonnis van 11 juli 2011 heeft het arbitrale college iets minder dan de helft van de gevorderde kosten (43,01%) toegewezen. Doç. Dr. Köksal Kocaağa is niet akkoord gegaan met het vonnis en heeft een minderheidsrapport ingediend.

2.4

Bursa heeft het ICC International Court of Arbitration verzocht om Dayinlarli te wraken. Het college heeft dit verzoek op 13 september 2011 afgewezen.

2.5

Op 3 oktober 2011 heeft Güriş het arbitrale vonnis van 11 juli 2011 gedeponeerd bij de griffier van de rechtbank Den Haag. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 6 juni 2012 op verzoek van Güriş verlof verleend tot tenuitvoerlegging van ditzelfde vonnis. Een verzoek van Bursa tot schorsing van de tenuitvoerlegging op de grond dat zij op goede gronden vernietiging van het arbitrale vonnis had verzocht vanwege het ontbreken van onpartijdigheid en onafhankelijkheid van arbiter Dayinlarli is door de rechtbank Den Haag bij beschikking van 30 juli 2013 afgewezen.

2.6

Op 20 juni 2012 is Güriş bij de rechtbank te Bursa, Turkije, een procedure gestart tot erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis van 11 juli 2011. De rechtbank te Bursa heeft het gevorderde toegewezen bij vonnis van 30 mei 2013. Bursa heeft hoger beroep ingesteld. De betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2013.

Toepasselijk recht

3. Op deze procedure is op grond van artikel IV lid 2 van de Wijzigingswet Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering enz. (modernisering Arbitragerecht) het Vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing, zoals dat gold voor 1 januari 2015, omdat de arbitrage in geschil reeds aanhangig was voor die datum.

Ontvankelijkheid.

4.1

Grief I is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Güriş ontvankelijk is in haar verzet tegen het verstekvonnis. Bursa voert aan dat Güriş niet heeft gesteld noch bewezen dat zij bevoegd was namens de overige leden van het Consortium te handelen, terwijl krachtens de Overeenkomst het Consortium in haar geheel dient te procederen.

4.2

De grief faalt. Güriş heeft bij memorie van antwoord haar procesvolmachten in het geding gebracht. Daaruit blijkt dat haar volmacht was verleend om al de procedures in te stellen die nodig zijn om de arbitrage-zaken te vervolgen, opzij te zetten, in beroep te komen, te corrigeren, te erkennen enz. Aan de tegenwerping door Bursa bij pleidooi in hoger beroep dat de volmachten inmiddels zijn verlopen, wordt voorbijgegaan. De volmachten waren immers geldig op het moment dat de verzetdagvaarding op 2 augustus 2013 werd uitgebracht en de grief heeft (slechts) betrekking op de vraag of Güriş volmacht had om in verzet te komen.

5.1

Het hof dient ambtshalve na te gaan of Bursa ontvankelijk is in haar vordering tot vernietiging. Artikel 1064 lid 3 oud Rv geeft twee termijnen waarbinnen de vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis kan worden ingesteld. De eerste termijn verstrijkt drie maanden na de dag van nederlegging van het arbitrale vonnis ter griffie van de rechtbank. Partijen zijn het erover eens dat deze termijn, die aanving op 4 oktober 2011...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT