Uitspraak Nº 200.149.892/01. Gerechtshof Den Haag, 2015-08-11

CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
ECLIECLI:NL:GHDHA:2015:2117
Date11 Agosto 2015
Docket Number200.149.892/01
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.149.892/01

Zaaknummer rechtbank : 310340 CV EXPL 12-9038

arrest van 11 augustus 2015

inzake

[appellant] ,

wonende te Streefkerk,

appellant,

hierna te noemen: [appellant] ,

advocaat: mr. A. Heijink te Renswoude,

tegen

Machinebouw en Reparatiebedrijf [G] B.V.,

gevestigd te Oud Alblas,

geïntimeerde,

hierna te noemen: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. J. van Arkel te Terneuzen.

Het geding

Bij exploot van 20 februari 2014 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, sector kanton (hierna ‘de kantonrechter’) tussen partijen gewezen vonnis van 21 november 2013.

Bij arrest van 7 oktober 2014 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie is niet doorgegaan.

Bij memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis tevens houdende producties heeft [appellant] acht grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.

Vervolgens hebben partijen op 12 juni 2015 de zaak doen bepleiten door hun advocaten voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Voorafgaand aan het pleidooi hebben beide partijen nog stukken in het geding gebracht. Ten slotte is arrest gevraagd.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld – zakelijk weergegeven – dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat [appellant] door [geïntimeerde] op correcte wijze, volgens de geldende regels van het procesrecht, peremptoir is gesteld en akte niet-dienen is aangezegd en [appellant] de memorie van grieven niet tijdig heeft ingediend. Het hof is van oordeel dat niet-ontvankelijkheid van [appellant] niet aan de orde is. Door de rolraadsheer is [appellant] in de gelegenheid gesteld – nadat de bij tussenarrest bepaalde comparitie na aanbrengen op verzoek van partijen geen doorgang heeft gevonden – om op de rolzitting van 21 oktober 2014 een memorie van grieven te nemen, op welke datum [appellant] de memorie van grieven daadwerkelijk heeft genomen. Voor zover al mocht worden geoordeeld dat [appellant] door [geïntimeerde] op correcte wijze peremptoir is gesteld en akte niet-dienen is aangezegd, hetgeen [appellant] gemotiveerd heeft betwist, en [appellant] door het hof ten onrechte nog in de gelegenheid is gesteld om op 21 oktober 2014 een memorie van grieven te nemen, dan heeft te gelden dat een fout van de rolraadsheer niet aan partijen kan worden tegengeworpen en derhalve niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van [appellant] .

Ontvankelijkheid eisvermeerdering

[geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering van [appellant] omdat de vorderingen ter zake van uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen, de pensioenpremie en de stoomwals niet de zaak betreffen die in eerste aanleg bij de kantonrechter is beoordeeld en dat niet zomaar een instantie kan worden overgeslagen. Daarmee miskent [geïntimeerde] dat artikel 130 Rv zonder voorbehoud bepaalt dat verandering en vermeerdering van eis mogelijk zijn “zolang de rechter geen eindvonnis heeft gewezen”. Deze bepaling geldt niet alleen voor procedures in eerste aanleg, maar ook voor procedures in hoger beroep. [appellant] heeft bij memorie van grieven, zijnde de eerste mogelijkheid in hoger beroep, zijn eis vermeerderd. [geïntimeerde] is in de gelegenheid geweest om in de memorie van antwoord en bij pleidooi inhoudelijk in te gaan op de eisvermeerdering van [appellant] , hetgeen [geïntimeerde] ook heeft gedaan. De eisvermeerdering is dan ook toelaatbaar en niet in strijd met de goede procesorde.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellant] heeft een aantal van de door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten gemotiveerd bestreden. Het hof zal in verband hiermee de vaststaande feiten met inachtneming van de grieven hierna opnieuw vaststellen. Het gaat in deze zaak om het volgende:

1.1

[appellant] , geboren op 10 juli 1964, is op 20 juni 1988 in dienst getreden bij (de

rechtsvoorgangster van) [geïntimeerde] . [appellant] was laatstelijk werkzaam als monteur tegen een salaris van € 3.545,53 bruto per maand (exclusief vakantiebijslag en andere emolumenten).

1.2

Het bedrijf van [geïntimeerde] was eigendom van de heer [eigenaar 1] (hierna “ [eigenaar 1] ”), die tevens aan het bedrijf leiding gaf. [eigenaar 1] is op 24 januari 2010 onverwacht overleden.

1.3

De eerste maanden na het overlijden van de heer [eigenaar 1] heeft de bij testament benoemde executeur-testamentair toezicht op de bedrijfsvoering van [geïntimeerde] gehouden. Mevrouw [eigenaar 2] (hierna ‘ [eigenaar 2] ’), de weduwe van [eigenaar 1] , gaf bij monde van de executeur-testamentair te kennen dat zij het bedrijf zou willen verkopen. Nadat onder andere [appellant] met twee andere werknemers van [geïntimeerde] , te weten de heren [A] en [B] , hun interesse hadden laten blijken voor een eventuele overname maar die overname niet kon worden gerealiseerd, heeft [eigenaar 2] uiteindelijk in januari 2011 besloten om [geïntimeerde] niet van de hand te doen.

1.4

De executeur-testamentair heeft zijn werkzaamheden begin 2011 overgedragen aan de heer [C] , de oudere broer van [eigenaar 2] , maar deze heeft wegens werkzaamheden elders zijn functie in mei 2011 moeten beëindigen. In aansluiting hierop is de heer [adjunct-directeur] (hierna “ [adjunct-directeur] ”), de jongere broer van [eigenaar 2] , aangesteld als eerst commercieel medewerker en vervolgens als adjunct-directeur Van [geïntimeerde] . Sinds november 2011 vormen [eigenaar 2] en [adjunct-directeur] gezamenlijk de directie van [geïntimeerde] .

1.5

Tot januari 2012 was het voor medewerkers van [geïntimeerde] toegestaan om buiten werktijd (in de avonduren en weekeinden) privé te klussen in de werkplaats van [geïntimeerde] , waarbij gebruik

werd gemaakt van de aanwezige machines. Met ingang van 1 januari 2012 heeft [geïntimeerde] deze praktijk aan banden gelegd door de mogelijkheid tot privéklussen te beperken tot twee klusavonden in de week, onder de voorwaarden dat er vanuit het oogpunt van veiligheid

minimaal twee personen aanwezig zijn en dat telkens voorafgaande toestemming wordt gevraagd.

1.6

In de avond van 31 januari 2012 heeft zich een incident voorgedaan, in die zin dat in de werkplaats van [geïntimeerde] tussen [eigenaar 2] en [appellant] een hoogoplopende discussie is ontstaan. Onderwerp van deze discussie was dat [appellant] de klusregeling zou hebben geschonden door zonder voorafgaande toestemming in de werkplaats te klussen aan een roeiboot van een medewerker van een klant van [geïntimeerde] . Het incident is op 2 februari 2012 in bijzijn van [adjunct-directeur] door [eigenaar 2] nogmaals met [appellant] besproken.

1.7

Het hierboven bedoelde incident en de daarop volgende gesprekken hebben ertoe geleid dat de mogelijkheid tot klussen geheel is afgeschaft.

1.8

[appellant] heeft zich op 1 maart 2012 ziek gemeld, waarna de arbo-arts op 2 maart 2012 oordeelde dat [appellant] volledig arbeidsgeschikt moest worden geacht. In de daarop volgende periode heeft [appellant] zich opnieuw ziek gemeld en wel op 18 april 2012, waarna de bedrijfsarts oordeelde dat [appellant] arbeidsongeschikt was ten gevolge van een arbeidsconflict. [appellant] is op 1 mei 2012 weer aan het werk gegaan en partijen zijn vanaf dat moment met elkaar in overleg getreden over de ontstane situatie, waarbij ook een (niet geslaagd) mediationtraject is ingezet. Nadien heeft [appellant] zich nog enkele malen ziek gemeld, hetgeen aanleiding is geweest om opnieuw met elkaar aan tafel te gaan om [appellant] problemen, onder meer gelegen in onvrede over het ontbreken van klusmogelijkheden, te bespreken.

1.9

Nadat de bedrijfsarts had voorgesteld om [appellant] zijn werkzaamheden voor een beperkt aantal uren per week te laten hervatten, is [appellant] op 20 september 2012 weer op het werk verschenen, waarbij tussen [adjunct-directeur] en [appellant] een conflict is ontstaan over het aanvangstijdstip van [appellant] werkzaamheden (volgens [geïntimeerde] was afgesproken dat [appellant] om 08.00 uur zou beginnen en niet om 07.00 uur) waarbij de gemoederen hoog zijn opgelopen.

1.10

Op 21 september 2012 heeft zich opnieuw een incident voorgedaan naar aanleiding waarvan [geïntimeerde] [appellant] op staande voet heeft ontslagen. Dit ontslag is bij brief van dezelfde datum aan [appellant] bevestigd. In deze brief is onder meer vermeld:

“In februari j1. heeft cliënte u in haar onderneming betrapt met het klussen met en voor een

klant op een avond na sluitingstijd. Cliënte heeft daarop medegedeeld dat dergelijk klussen

niet is toegestaan.

Dit is bij u kennelijk niet in goede aarde gevallen. In ieder geval sedertdien constateert cliënte dat u haar bedrijfsbelangen veronachtzaamd, dat u zich herhaaldelijk negatief uitlaat over cliënte, haar bestuur en directie, en dat u dit zowel binnen het bedrijf als bij haar klanten doet.Daarnaast hebt u aan de heer [adjunct-directeur] een aantal zeer beledigende mails gestuurd.

Cliënte vreest dat u met uw handelen bewust hebt aangestuurd op een conflict. Vandaag

constateerde de heer [adjunct-directeur] dat u tijdens werktijd met een collega aan het kletsen was. Hij

heeft u beiden gevraagd uw werkzaamheden te hervatten.

Met de wijze waarop u daarop hebt gereageerd, bent u ver over de schreef gegaan. In het gesprek dat u met de heer [adjunct-directeur] voerde, bent u volkomen door het lint gegaan, hebt u staan vloeken en hem uitgescholden, waarbij u termen als “klootzak”, “narcistische klootzak”, “racist”, “hond”, etc. hebt gebruikt. Daarbij bent u steeds dichter op de heer [adjunct-directeur] afgekomen, ondanks diens verzoek afstand te houden, en hebt u fysiek geweld gebruikt door opzettelijk met uw...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT