Uitspraak Nº 200.157.097/01. Gerechtshof Amsterdam, 2015-10-13

ECLIECLI:NL:GHAMS:2015:4254
Date13 Octubre 2015
Docket Number200.157.097/01
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.157.097/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : 2380145 CV EXPL 13-24204

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 oktober 2015

inzake

[appellant] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

appellant,

advocaat: mr. M.P.H. van Wezel te Utrecht,

tegen

1 [geïntimeerde sub 1] ,

2. [geïntimeerde sub 2],

beiden wonend te [woonplaats] ,

geïntimeerden,

advocaat: mr. W. Vos te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde sub 1] , respectievelijk [geïntimeerde sub 2] (en geïntimeerden gezamenlijk [geïntimeerden] ) genoemd.

[appellant] is bij dagvaarding van 26 september 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 27 juni 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, met producties;

- memorie van antwoord, met producties.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 1 september 2015 doen bepleiten, [appellant] door mr. Van Wezel voornoemd en [geïntimeerde sub 1] c.s. door mr. W.G. Westerman, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog, zakelijk weergegeven:

- primair [geïntimeerden] zal veroordelen tot ontruiming van de woning aan de [adres] binnen 14 dagen na betekening van het arrest;

- subsidiair zal bepalen dat de met ingang van 1 juni 2013 voortgezette huurovereenkomst met betrekking tot die woning zal eindigen op een door het hof te bepalen tijdstip, met veroordeling van [geïntimeerden] de woning te ontruimen, met machtiging van [appellant] om de ontruiming te doen bewerkstelligen met de sterke arm;

- primair en subsidiair [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 350,92 per maand vanaf 1 juni 2013 tot de datum dat zij aan het te wijzen ontruimingsarrest zullen hebben voldaan;

- meer subsidiair een verklaring voor recht zal geven dat een nader te bespreken (slaap)kamer in de woning niet tot het gehuurde behoort, met veroordeling van [geïntimeerden] aan [appellant] een sleutel te verstrekken van de woning en hem dan wel door hem aan te wijzen derden ongehinderd toegang te verlenen tot die kamer, op straffe van een dwangsom en voorts een verklaring voor recht zal geven dat niet [geïntimeerde sub 2] maar uitsluitend [geïntimeerde sub 1] huurder is van die woning, exclusief de genoemde kamer, en verder hen zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 350,-,

dit alles met beslissing over de proceskosten.

[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.

[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2 Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder de gronden van de beslissing, sub 1 tot en met 4, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Zij komen neer op het volgende.

[appellant] is sinds omstreeks 2008 eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna: de woning) en daarmee van rechtswege opvolgend verhuurder van [A] Bij e-mail van 26 februari 2013 hebben [geïntimeerden] aan [appellant] meegedeeld dat zij sedert zes jaar van [A] onderhuurder zijn en zij hebben hem verzocht voortaan rechtstreeks van hem te mogen huren, waartoe [appellant] niet bereid was. Bij brief van 16 mei 2013 heeft [A] de huur opgezegd bij [appellant] tegen 31 mei 2013, welke opzegging door [appellant] is aanvaard. Bij dagvaarding van 13 september 2013 heeft [appellant] gevorderd – onder meer – dat de huurovereenkomst met [geïntimeerden] zal eindigen.

3 Beoordeling
3.1

In eerste aanleg heeft [appellant] soortgelijke vorderingen in gesteld als in hoger beroep. De kantonrechter heeft die vorderingen afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat sprake was van onderhuur van een zelfstandige woning en dat een belangenafweging in het kader van artikel 7:269 lid 2, sub c, BW in het nadeel van [appellant] moet uitvallen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.

3.2

Met grief 4 betoogt [appellant] dat [geïntimeerde sub 2] niet als onderhuurder kan worden aangemerkt omdat alleen [geïntimeerde sub 1] onderhuurder was van [A] . Zoals [appellant] terecht aanvoert blijkt uit de schriftelijke verklaring van [A] van 3 juni 2013 en volgt overigens uit de stellingen van [geïntimeerden] zelf, dat [geïntimeerde sub 1] mondeling de huurovereenkomst met [A] is aangegaan op een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT