Uitspraak Nº 200 160 767_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2017-01-24

ECLIECLI:NL:GHSHE:2017:197
Docket Number200 160 767_01
Date24 Enero 2017
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.160.767/01

arrest van 24 januari 2017

in de zaak van

1 [appellant 1] ,
wonende te [woonplaats] ,

2. [appellant 2] ,
wonende te [woonplaats] ,

appellanten,

hierna aan te duiden als [appellant 1] en [appellant 2] ,

advocaat: mr. J.A. van den Berg te Amsterdam,

tegen

[grafisch bedrijf] [vestigingsnaam] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [grafisch bedrijf] ,

advocaat: mr. E. Doornbos te Badhoevedorp,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 20 januari 2015 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, onder zaaknummer 2735542 CV EXPL 14-431 gewezen vonnis van 20 augustus 2014.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenarrest van 20 januari 2015 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;

- het proces-verbaal van comparitie van 25 februari 2015;

  • -

    de memorie van grieven met producties;

  • -

    de memorie van antwoord met producties;

  • -

    een akte van [appellant 1] en [appellant 2] met een productie;

  • -

    een antwoordakte van [grafisch bedrijf] ;

  • -

    het op 24 november 2016 gehouden pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6 De beoordeling
6.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

6.1.1.

[appellant 1] , geboren op [geboortedatum] 1953, is van 21 april 1975 tot 1 augustus 2014 bij [grafisch bedrijf] in dienst geweest. [appellant 2] , geboren op [geboortedatum] 1957, is op 30 oktober 1995 bij [grafisch bedrijf] in dienst getreden. Op de arbeidsovereenkomsten is de Grafimedia CAO van toepassing (hierna: de cao), zowel omdat partijen lid zijn van de partijen die de cao hebben gesloten, als op grond van de algemeen verbindend verklaring van deze cao (zie hierna r.o. 6.7).

6.1.2.

[grafisch bedrijf] heeft in 2012 bij de Centrale Ondernemingsraad (COR) een adviesaanvraag ingediend voor aanpassing van haar arbeidstijdregeling, om zodoende flexibeler in te kunnen spelen op de vraag, om de continuïteit van de onderneming te kunnen waarborgen. De COR heeft positief geadviseerd over dit voorstel, genaamd Panta Rhei. [grafisch bedrijf] heeft deze nieuwe arbeidstijdregeling per 1 januari 2013 ingevoerd. De Panta Rhei -regeling is per 25 april 2016 opgeheven. De regeling hield in dat [grafisch bedrijf] een einde heeft gemaakt aan de tot dan gehanteerde vijfploegendienst. Uitgangspunt van de nieuwe arbeidstijdregeling is dat er wordt gewerkt als er werk is en waar er werk is. De periodesalarissen blijven ongewijzigd en het salaris moet worden inverdiend door voldoende betaaluren te maken. Conform artikel 3.2.1. van de cao vindt een afbouw plaats van het bedrag waarmee het feitelijk inkomen als gevolg daarvan terugvalt. Deze regeling geldt voor werknemers jonger dan 55 jaar; het aantal betaaluren is voor deze werknemers teruggebracht tot 177 per vier weken (voorheen 193,6 betaaluren per vier weken). Op grond van artikel 3.2.4. van de cao vindt geen afbouw plaats vanaf de vijfenvijftigste verjaardag van een werknemer, voor wie reeds voor zijn vijftigste verjaardag een arbeidstijdregeling met afwijkende diensten gold. [appellant 1] en [appellant 2] voldoen aan die vereisten. Hierna zal nader in worden gegaan op de genoemde cao-bepalingen.

6.1.3.

[grafisch bedrijf] heeft [appellant 1] en [appellant 2] aangeboden om te kiezen voor afbouw, waardoor zij minder uren behoefden te werken, of voor behoud van het feitelijk inkomen gebaseerd op de vijfploegendienst, waarbij zij dan voldoende betaaluren - te weten 193,6 uren - moesten maken. [appellant 1] en [appellant 2] hebben gekozen voor de laatste optie.

6.1.4.

[grafisch bedrijf] heeft besloten haar vestiging te [vestigingsplaats] te sluiten. Inmiddels is ontslag aangevraagd voor de nog in [vestigingsplaats] werkzame werknemers, waaronder [appellant 2] .

6.2.

[appellant 1] en [appellant 2] hebben in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat:

a. sprake is van een ploegendienst zoals beschreven in de cao, in het verlengde waarvan [appellant 1] en [appellant 2] vallen onder de garantie van artikel 3.2.4 van de cao;

b. het [grafisch bedrijf] niet vrij staat om met betrekking tot de 55-plussers te bepalen dat zij meer uren moeten werken dan conform de reguliere 4-ploegendienst te doen gebruikelijk is, dan wel te bepalen dat de verhouding tussen loon en arbeidsuren zoals in de 5-ploegendienst gold ongewijzigd blijft conform de cao, nu geen sprake is van een eenzijdig wijzigingsbeding;

c. de gehanteerde systematiek van extra uren werken voor hetzelfde inkomen in strijd is met de cao en dientengevolge nietig is;

d. aan [appellant 1] en [appellant 2] alsnog de extra uren moeten worden betaald die zij vanaf de invoering van Panta Rhei hebben moeten werken, een en ander te vermeerderen met de toeslag gelijk in de cao beschreven, tevens te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging;

met veroordeling van [grafisch bedrijf] in de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten.

6.3.

Bij vonnis van 20 augustus 2014 heeft de kantonrechter alle vorderingen afgewezen. De kantonrechter heeft de vordering als in 6.2 onder a omschreven afgewezen bij gebrek aan belang (omdat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een ploegendienst zoals beschreven in de cao) en de vorderingen b tot en met d op inhoudelijke gronden.

6.4.

[appellant 1] en [appellant 2] hebben in hoger beroep geconcludeerd dat het hof het vonnis van 20 augustus 2014 zal vernietigen en dat het hof, opnieuw rechtdoende, zal bepalen dat:

1. het [grafisch bedrijf] niet vrij staat om met betrekking tot de 55-plussers te bepalen dat zij meer uren moeten werken dan conform de reguliere 4-ploegendienst te doen gebruikelijk is, dan wel te bepalen dat de verhouding tussen loon en arbeidsuren zoals in de 5-ploegendienst gold ongewijzigd blijft conform de cao;

2. de thans gehanteerde systematiek van extra uren werken voor hetzelfde inkomen in strijd is met de cao en dientengevolge nietig is;

3. te bepalen dat aan [appellant 1] en [appellant 2] alsnog de extra gewerkte uren worden betaald die zij vanaf de invoering van Panta Rhei hebben moeten werken, een en ander te vermeerderen met de toeslagen gelijk in de cao beschreven, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging;

met veroordeling van [grafisch bedrijf] in de proceskosten van beide instanties en in de buitengerechtelijke kosten.

6.5.

[appellant 1] en [appellant 2] hebben twee grieven aangevoerd, die zich voor gezamenlijke bespreking lenen. Kern van het geschil is de vraag hoe de cao dient te worden uitgelegd. Partijen zijn het erover eens dat de uitleg van de cao dient te geschieden naar de zogeheten CAO-norm. Ook het hof is van oordeel dat de uitleg van de cao naar die maatstaf dient plaats te vinden. Deze CAO-norm houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. (Vgl. HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889, NJ 2012/142 en HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687).

6.6.

Zoals hiervoor al is vermeld, zijn partijen het erover eens dat het hof de CAO-norm moet toepassen. [appellant 1] en [appellant 2] geven echter (deels) een andere formulering van deze norm. Volgens [appellant 1] en [appellant 2] mag de toegepaste uitleg niet onredelijk zijn voor een van beide partijen. Wellicht hebben zij daarmee bedoeld een ‘vertaling’ te geven van de overweging van de Hoge Raad dat acht kan worden geslagen op de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden, maar het hof acht dat onjuist. Wat partijen redelijk vinden, is niet doorslaggevend.

6.7.

Partijen hebben slechts de volgens hen relevante bepalingen uit de cao geciteerd en enkele pagina’s van hun exemplaar van het cao boekje in het geding gebracht. Het hof heeft geconstateerd dat de cao bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 september 2012 algemeen verbindend is verklaard (Stcrt 21 september 2012,17097) van 22 september 2012 tot 1 februari 2017. Bij besluit van 11 juli 2016 is de algemeen verbindend verklaring ingetrokken per 14 juli 2016. Het hof heeft geconstateerd dat de algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen niet exact overeenkomen met de bepalingen waarnaar [appellant 1] en [appellant 2] hebben verwezen. De leden 5 en 6 van artikel 1.4.4. van de cao zijn niet algemeen verbindend verklaard. Het hof heeft dit ter gelegenheid van het pleidooi met partijen besproken. [appellant 1] en [appellant 2] hebben verklaard dat het hof zijn uitleg kan baseren op (uitsluitend) de bepalingen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT