Uitspraak Nº 200.160.470_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2016-06-07

ECLIECLI:NL:GHSHE:2016:2295
Docket Number200.160.470_01
Date07 Junio 2016
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.160.470/01

arrest van 7 juni 2016

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. P.H. Pijpelink te Terneuzen,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. P.M.J.T. Schumans te Middelburg,

op het bij exploot van dagvaarding van 21 november 2014 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 28 mei 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6270, en 22 oktober 2014, door de rechtbank Zeeland-Oost-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 2560774/13-6052)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep;

  • -

    de memorie van grieven, tevens houdende voorwaardelijke wijziging van eis, met elf grieven en met twee producties;

  • -

    de memorie van antwoord met twee producties;

  • -

    de akte van [appellant] van 23 juni 2015;

  • -

    de antwoordakte van [geïntimeerde] van 28 juli 2015.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling
3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten die zijn ontleend aan (rov. 1 van) het tussenvonnis van 28 mei 2014.

1.1.

[geïntimeerde] is eigenares van een woonhuis met tuin en garages, gelegen te [plaats] , [adres] . De benedenverdieping van dat woonhuis heeft [appellant] van [geïntimeerde] gehuurd met medegebruik van een van de garages en van de tuin.

1.2.

Partijen hadden een persoonlijke relatie. De huurovereenkomst is mondeling aangegaan in 1997. Toen bedroeg de huur ƒ 350,- (omgerekend € 158,82) per maand. De huur is periodiek verhoogd. [appellant] heeft de verhoogde huur steeds voldaan. De persoonlijke relatie tussen partijen is omstreeks 2006 geëindigd.

1.3.

[appellant] heeft geen gevolg gegeven aan de mededeling van [geïntimeerde] dat per 1 juli 2012 de huur van € 243,82 per maand werd verhoogd naar € 249,43 per maand. Per e-mail d.d. 2 juli 2012 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] meegedeeld dat zij het volgende jaar het puntenstelsel zal gaan toepassen en dan heel wat meer huur zal kunnen vragen. [geïntimeerde] heeft daarbij opgemerkt dat zij zich al jaren tekort doet en dat dat in de duizenden euro’s loopt.

Per e-mail d.d. 12 oktober 2012 heeft [geïntimeerde] [appellant] gesommeerd de onbetaalde huurverhoging, totaal € 22,44, te betalen. Per e-mail d.d. 31 oktober 2012 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] meegedeeld dat hij formeel bezwaar maakt tegen de huurverhoging per 1 juli 2012. Voorts heeft [appellant] in deze e-mail aan [geïntimeerde] meegedeeld:

In strijd met de wettelijke bepalingen heeft U geen vermelding gemaakt van de beroepsmogelijkheid daartegen. Als gevolg daarvan is de door u gewenste huurverhoging onwettig. Hetgeen trouwens ook geld voor alle voorgaande huurverhogingen.

Wilt u zo vriendelijk zijn, het teveel betaalde van tenminste de laatste vijf jaren terug te storten, en ook de huur wordt weer, die van tenminste vijf jaren geleden.

[geïntimeerde] heeft vervolgens gedreigd met de deurwaarder en huisuitzetting. [appellant] heeft zijn huidige gemachtigde ingeschakeld.

1.4.

Op 25 februari 2013 heeft [geïntimeerde] een huurverhoging per 1 mei 2013 voorgesteld, wederom van € 243,82 per maand naar € 249,43 per maand. De gemachtigde van [appellant] heeft namens hem bij brief d.d. 8 april 2013 meegedeeld dat hij dat voorstel niet accepteert op de grond dat het niet redelijk is. [geïntimeerde] heeft zich tot de Huurcommissie gewend. De voorzitter van de Huurcommissie heeft bij beslissing, verzonden 8 augustus 2013, [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaard. De strijd tussen partijen is geëscaleerd.

3.2.

De omvang van de rechtsstrijd.

3.2.1.

[appellant] heeft in eerste aanleg (in conventie) voor zover thans nog van belang gevorderd:

voor recht te verklaren:

1. dat elke huurprijsaanpassing sinds 1998 nietig is, althans vernietigd is, althans die huurprijsaanpassingen te vernietigen;

2. dat [appellant] de huurprijs van € 158,82 per maand verschuldigd is gebleven en thans nog de geldende huurprijs is;

3. en [geïntimeerde] te veroordelen ten titel van onverschuldigde betaling althans onrechtmatige daad tot terugbetaling van hetgeen door hem aan huurverhogingen aan [geïntimeerde] is betaald, door hem (prod. 15 inl. dagv.) over de periode januari 1998 tot en met juli 2013 berekend op € 9.914,23, met rente en tot vergoeding van buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten.

3.2.2.

[geïntimeerde] heeft, voor zover thans van belang, een reconventionele vordering tot schadevergoeding ingesteld. Grief 11 heeft hierop betrekking.

Volgens [appellant] is de kantonrechter buiten de rechtsstrijd getreden door te oordelen dat [geïntimeerde] een reconventionele vordering had ingesteld. Dat een reconventionele vordering zou zijn ingesteld blijkt niet uit de kop van de conclusie van antwoord.

Weliswaar sloot [geïntimeerde] de conclusie af met de wens “[appellant] te veroordelen tot vergoeding van door hem veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat”, maar [appellant] meent dat zodanige vordering te vaag en niet gespecificeerd is.

De geciteerde passage verwijst kennelijk naar de punten 5 en 19 van de conclusie van antwoord.

Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een reconventionele vordering en dat [appellant] dat ook zo heeft moeten begrijpen en heeft begrepen. De kantonrechter is aldus niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden door deze vordering te beoordelen. Grief 11 faalt ten aanzien dit processuele aspect. In inhoudelijke beoordeling zal hierna volgen.

In het tussenvonnis heeft de kantonrechter [geïntimeerde] verzocht haar reconventionele vordering te begroten. Dat heeft zij gedaan. In hoger beroep zijn de volgende vorderingen nog aan de orde:

toe-eigening bessen, bramen en appels € 260,-

herstelkosten buxushaag € 1.200,-

vervangen rododendron € 60,-

totaal € 1.520,-

3.2.3.

De...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT