Uitspraak Nº 200.161.290_01 en 200.166.014_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-09-03

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:3294
Date03 Septiembre 2019
Docket Number200.161.290_01 en 200.166.014_01
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

arrest van 3 september 2019

in zaaknummer 200.161.290/01

van

[de holding 200.161.290_01] Holding B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als [de holding 200.161.290_01] ,

advocaat: mr. G.S. de Haas te Raamsdonksveer,

tegen

Gemeente Tilburg,

zetelend te Tilburg,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als de Gemeente,

advocaat: mr. A.J.H.W. Coppelmans te Tilburg,

als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 5 juli 2016, 27 december 2016 en 27 februari 2018 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda onder zaaknummer C/02/244575/HA ZA 12-48 gewezen vonnis van 27 november 2013, voor zover in conventie gewezen tussen de Gemeente als eiseres en [de holding 200.161.290_01] als gedaagde,

en

in zaaknummer 200.166.014/01

van

[de holding 200.166.014_01] Holding B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als [de holding 200.166.014_01] ,

advocaat: mr. G.S. de Haas te Raamsdonksveer,

tegen

Gemeente Tilburg,

zetelend te Tilburg,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als de Gemeente,

advocaat: mr. A.J.H.W. Coppelmans te Tilburg,

als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 5 juli 2016, 27 december 2016 en 27 februari 2018 in het hoger beroep van de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda onder zaaknummer C/02/244575/HA ZA 12-48 gewezen vonnissen van 27 november 2013, 30 april 2014, 11 juni 2014 en 7 januari 2015, voor zover in reconventie gewezen tussen [de holding 200.166.014_01] als eiseres en de Gemeente als verweerster.

11 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenarrest van 27 februari 2018;

  • -

    het deskundigenbericht van 26 mei 2018;

  • -

    de memorie na deskundigenbericht van [de holding 200.161.290_01 en 200.166.014_01] met producties;

  • -

    de memorie na deskundigenbericht van de Gemeente;

  • -

    de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [de holding 200.161.290_01 en 200.166.014_01] ;

  • -

    de antwoordmemorie na deskundigenbericht van de Gemeente.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

12 De verdere beoordeling

in de zaak met nummer 200.161.290/01

12.1.1. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 5 juli 2016 nagenoeg alle in de zaak vereiste beslissingen genomen en gemotiveerd. Uitsluitend de grieven 1 en 2 (mvg 1) zijn nog niet behandeld.
Grief 2 heeft betrekking op de beslissing van de rechtbank, in het vonnis van 27 november 2013, op het door [de holding 200.161.290_01 en 200.166.014_01] gevoerde verrekeningsverweer. De rechtbank heeft uit de wijziging van eis in reconventie en de daarop door [de holding 200.161.290_01 en 200.166.014_01] gegeven toelichting afgeleid, voor zover hier relevant, dat [de holding 200.161.290_01 en 200.166.014_01] zijn verrekeningsverweer in conventie niet langer handhaaft (zie r.o. 3.55.). Volgens [de holding 200.161.290_01 en 200.166.014_01] heeft de rechtbank dat ten onrechte gedaan.
Het hof leidt hieruit af, zoals ook de Gemeente dat heeft gedaan (zie mva 1 nr. 12), dat [de holding 200.161.290_01 en 200.166.014_01] in hoger beroep opnieuw een beroep op verrekening doet. Dat beroep faalt, gelet op het bepaalde in artikel 13 van de ‘Algemene voorwaarden voor de uitgifte in erfpacht van gronden der Gemeente Tilburg’ van 13 mei 1927 (prod. 1 inl. dagv., hierna: de Algemene Voorwaarden), welke bepaling is overgenomen in de vestigingsakte (prod. 4 inl. dagv.). In deze bepaling wordt elk beroep op verrekening door de erfpachter met canon-vorderingen met de Gemeente uitgesloten. De Gemeente heeft zich uitdrukkelijk op deze bepaling beroepen. [de holding 200.161.290_01 en 200.166.014_01] heeft daarop haar verrekeningsverweer niet nader onderbouwd.
Het voorgaande betekent dat grief 2 faalt.
Grief 1 heeft (mede) betrekking op de proceskostenveroordeling. Ook die grief faalt, gelet op de andere door het hof in deze zaak genomen beslissingen.


12.1.2. Nu voor alle grieven geldt dat zij niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis van 27 november 2013, voor zover als deelvonnis in conventie gewezen, zal het hof dit vonnis in zoverre bekrachtigen.
Het hof zal [de holding 200.161.290_01 en 200.166.014_01] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten aan de zijde van de Gemeente zullen worden vastgesteld op
€ 5.114,- aan griffierecht en op € 7.838,- (2 punten x € 3.919,-, tarief VI) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
De helft van de (salaris)kosten in verband met het pleidooi (in beide zaken) zal het hof toerekenen aan de zaak met nummer 200.166.014/01.

in de zaak met nummer 200.166.014/01


het deskundigenrapport

12.2.1. In zijn tussenarrest van 27 december 2016 heeft het hof ir. ing. W. Plaggenborg RMT RTsv te [kantoorplaats] (hierna: de deskundige) benoemd tot deskundige en hem opgedragen om de volgende vragen te beantwoorden:
‘1. Welke opbrengst zou een derde op 1 augustus 2011 overhebben voor een erfpachtrecht op het erfpachtperceel, onder dezelfde voorwaarden en voor de resterende duur, met inachtneming van de door de rechtbank in haar vonnis van 27 november 2013 genoemde relevante omstandigheden?

2. Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?’

In zijn tussenarrest van 27 februari 2018 heeft het hof geconstateerd dat uit het door de deskundige aan het hof en aan partijen toegezonden rapport van 29 september 2017
(hierna: het eerste rapport) niet blijkt dat de deskundige een concept-rapport heeft opgesteld en partijen in de gelegenheid heeft gesteld om dienaangaande opmerkingen te maken en verzoeken te doen, terwijl uit het rapport evenmin de inhoud van die (eventuele) opmerkingen en verzoeken blijkt.
Het hof heeft de schriftelijke reacties van partijen op het eerste rapport vervolgens aangemerkt als opmerkingen en verzoeken zoals hiervoor genoemd en heeft bepaald dat de deskundige zijn rapport naar aanleiding daarvan dient aan te vullen en, zo nodig, te herzien. Het hof heeft geen nieuw voorschot voor de door de deskundige te maken onkosten vastgesteld.

12.2.2. De deskundige heeft gevolg gegeven aan het door het hof bepaalde en heeft een nieuwe versie van zijn deskundigenrapport, gedagtekend 26 mei 2016 (hierna: het tweede rapport), aan het hof en aan partijen toegezonden. De deskundige heeft in verband hiermee geen aanspraak gemaakt op een aanvullende onkostenvergoeding.
Het tweede rapport bevat:
- onder 2.4 een meer uitgebreide beschrijving van de door de deskundige gehanteerde waarderingsmethoden;

- onder 2.6 een reactie van de deskundige op de (als bijlage 12 bij het rapport opgenomen) opmerkingen van partijen naar aanleiding van het eerste rapport;

- onder 13 een nieuw toegevoegde eindconclusie, bevattende een uitdrukkelijke beantwoording door de deskundige van de aan hem voorgelegde vragen; en

- in bijlage 1 bij het rapport een aan de rekenbladen toegevoegde ‘Uitleg bij het rekenblad’, inhoudende een korte toelichting op de door de deskundige gevolgde waarderingsmethode en een nadere uitleg inzake (de herkomst van) de door de deskundige gehanteerde indexcijfers.
12.2.3. Uit het rapport en de daarbij gevoegde werkbladen blijkt dat de reacties van partijen op het eerste rapport de deskundige geen aanleiding hebben gegeven om de door hem gehanteerde waarderingsmethode en de gebruikte inputvariabelen aan te passen. Zowel het eerste als het tweede rapport monden dan ook uit in de conclusie dat de waarde van het erfpachtrecht van [de holding 200.161.290_01 en 200.166.014_01] € 730,- bedraagt.
De waarde van de door [de holding 200.161.290_01 en 200.166.014_01] op het erfpachtperceel gebouwde wasstraat c.a. (hierna: de opstallen) wordt door de deskundige getaxeerd op nihil. Ook op dit punt is er geen verschil tussen het eerste en het tweede rapport. Het tweede rapport bevat wel, ter beantwoording van vraag 2, de volgende opmerking:
‘Aangezien de opstallen op het moment van de taxatie reeds waren gesloopt, is de waarde bepaald aan de hand van dossiergegevens, foto’s en bouwtekeningen. Op basis van de beschikbare gegevens is geconcludeerd dat op de waardepeildatum geen waarde aan de opstallen kan worden toegekend’.

12.2.4. Bij beide versies van het deskundigenrapport is een door mw. J.J. Hagesteijn RMT/RT te [kantoorplaats] (hierna: Hagesteijn) opgestelde en ondertekende verklaring gevoegd, genaamd ‘Plausibiliteitscontrole’. De bij het tweede rapport gevoegd verklaring is gedagtekend 26 mei 2018 en houdt in, samengevat, dat Hagesteijn:
- het tweede taxatierapport heeft beoordeeld op plausibiliteit van de waarde én de onderbouwing van de waarde,

- geen inspectie van het object heeft gedaan,

- alle bijlages in relatie tot het taxatierapport heeft bekeken, en

- op basis van de beoordeelde stukken van mening is dat de waarde in het taxatierapport plausibel is.

de reacties van partijen

12.3.1. [de holding 200.161.290_01 en 200.166.014_01] stelt dat aan het tweede rapport diverse bezwaren kleven, waardoor het rapport niet kan dienen als basis voor de vaststelling van de waarde van haar erfpachtrecht.
Samengevat komen deze bezwaren neer op het volgende:
a) bij de waardering van het erfpachtrecht heeft de deskundige gebruik gemaakt van een rekenmodel van de Belastingdienst; naar eigen zeggen heeft de deskundige hierin wijzigingen aangebracht; de deskundige heeft echter niet aangegeven welke wijzigingen dit zijn;
b) de deskundige hanteert naar eigen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT