Uitspraak Nº 200.162.170/01. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2016-04-19

ECLIECLI:NL:GHARL:2016:3059
Date19 Abril 2016
Docket Number200.162.170/01
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.162.170/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/139957/ HA ZA 13/88)

arrest van de eerste kamer van 18 april 2016

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in het principaal hoger beroep,

geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,

hierna: [appellant],

advocaat: mr. P.A.K. van Eck, kantoorhoudend te [woonplaats] ,

tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in het principaal hoger beroep,

appellante in het incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,

hierna: [geïntimeerde],

advocaat: mr. G.H.J. Spee, kantoorhoudend te Nijmegen.

Het hof heeft op 12 mei 2015 een incidenteel arrest gewezen en verwijst daarnaar.

1 Het verdere geding in hoger beroep
1.1

Na genoemd arrest zijn binnengekomen:

- een antwoordakte na wijziging van eis van de kant van [geïntimeerde] ;

- een memorie van antwoord in incidenteel appel.

1.2

Vervolgens hebben partijen de aanvullende stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2 De verdere beoordeling
2.1

In het tussenarrest heeft het hof het ontvankelijkheidverweer van [geïntimeerde] verworpen en de eiswijzigingen van [appellant] toegelaten. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

2.2

Het hof zal thans de grieven van partijen behandelen.

2.3

[appellant] voert in grief I aan dat het vonnis ten onrechte is gewezen door een rechter die niet bij de daaraan voorafgaande comparitie aanwezig is geweest. Hij verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3076).

2.4

Zoals [geïntimeerde] terecht aanvoert kent die uitspraak een overgangsregeling waardoor rechtsgevolgen van schending van de door de Hoge Raad weergegeven regel alleen aan de orde zijn in zaken waarin de mondelinge behandeling na 31 oktober 2014 heeft plaatsgevonden. Aangezien dat in deze zaak niet het geval is geweest faalt de grief.

2.5

Grief II van [appellant] stelt aan de orde dat partijen van mening verschillen over het al dan niet bestaan van een betalingsachterstand in de alimentatieverplichting van [appellant] en zo ja, of de premiebetalingen op de levenpolis daarmee konden worden gecompenseerd. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet als geschilpunt aangemerkt, aldus [appellant] .

2.6

Het hof zal dit inderdaad bestaande geschilpunt van partijen in zijn oordeel betrekken. De grief leidt niet tot verdere procedurele of rechtsgevolgen.

2.7

In zijn derde grief betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet duidelijk is wanneer de hypothecaire lening is afgelost.

2.8

Uit de stukken blijkt dat dit in 2005 is gebeurd. In zoverre slaagt de grief, maar tot enig zelfstandig gevolg leidt dat niet. Het hof zal waar nodig met dit vaststaande gegeven rekening houden.

2.9

[appellant] ' grieven IV, VII, VIII en IX lenen zich voor gezamenlijke behandeling, omdat zij alle de wijze waarop de rechtbank over de toedeling van en afrekening met betrekking tot de voormalig echtelijke woning c.a. heeft geoordeeld aan de orde stellen. Het hof leest deze grieven in het licht van de gewijzigde eis van [appellant] .

[appellant] ' standpunt komt er - kort gezegd - op neer dat de woning in de verdeling moet worden betrokken tegen de waarde ten tijde van de verdeling, zijnde de dag van levering van die woning aan een derde, nu de woning inmiddels is verkocht. Hij stelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een waarde die bijna vijf jaar voor het definitief worden van de echtscheiding bepaald is. Beide partijen hebben de onverdeeldheid van de ontbonden huwelijksgemeenschap laten voortduren en het gaat niet aan daar nu alleen [appellant] de rekening van te presenteren. [appellant] wijst er op dat [geïntimeerde] weliswaar 20 jaar alleen de woning heeft bewoond, maar dat die situatie door beide partijen is gedoogd en gecontinueerd. [appellant] heeft aangegeven dat [geïntimeerde] in de woning mocht blijven wonen. Deze enkele omstandigheid is onvoldoende om de woning tegen een andere peildatum dan gebruikelijk te waarderen, waarbij ook een rol speelt dat [geïntimeerde] de woning niet had kunnen blijven bewonen als [appellant] niet als hoofdelijk medeschuldenaar voor de hypothecaire lening verbonden bleef. [geïntimeerde] heeft het volledig genot van de woning gehad zonder enige vergoeding aan [appellant] verschuldigd te zijn geweest. [appellant] heeft een deel van de kosten van de woning betaald: de premie op de levensverzekering gedurende de periode 1988 tot en met 1998, en de WOZ-belasting gedurende vijf jaren, aldus [appellant] .

2.10

[geïntimeerde] is van mening dat de omstandigheden rechtvaardigen dat voor het tijdstip van waardering wordt aangesloten bij het moment waarop partijen afspraken maakten over de toedeling, en er feitelijk werd verdeeld. Het concept-convenant is enkel door toedoen van [appellant] niet tot stand gekomen, ondanks dat hem vele malen om zijn medewerking is gevraagd. Die vertraging kan niet aan [geïntimeerde] worden tegengeworpen. Partijen hebben wel geleefd naar de afspraken in het concept-convenant. [geïntimeerde] heeft sinds de echtscheidingsprocedure ook altijd de hypothecaire lasten betaald. Dat zij (alleen) de levensverzekeringspremie niet betaalde hield verband met de achterstand die [appellant] in de alimentatiebetaling liet ontstaan. [appellant] heeft in de belastingaangiften steeds de woning als uitsluitend eigendom van [geïntimeerde] opgevoerd. Bij antwoordakte na wijziging van eis heeft [geïntimeerde] zich op het standpunt gesteld dat [appellant] zijn rechten verwerkt heeft om aanspraak te maken op enig aandeel in de overwaarde van de woning, door te berusten in de feitelijke afwikkeling van de boedelscheiding en daarmee bij [geïntimeerde] het gerechtvaardigde vertrouwen op te wekken dat hij zijn eventuele aanspraken niet meer geldend zou maken.

2.11

Het hof oordeelt als volgt.

Partijen zijn het er over eens dat ten aanzien van de voormalig echtelijke woning c.a. geen verdeling heeft plaatsgevonden. Tegen dit oordeel van de rechtbank is in elk geval in hoger beroep niet opgekomen. De hoofdregel...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT