Uitspraak Nº 200.162.341_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2016-03-22

ECLIECLI:NL:GHSHE:2016:1071
Docket Number200.162.341_01
Date22 Marzo 2016
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.162.341/01

arrest van 22 maart 2016

in de zaak van

1 [appellant] ,
2. [appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats 1] ,

appellanten,

hierna aan te duiden als [appellant] en [appellante] ,

advocaat: mr. F.J.M. Drykoningen te Eindhoven,

tegen

[geïntimeerde] ,

handelend onder de naam [handelsnaam] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. A. de Rooij te Zoetermeer,

op het bij exploot van dagvaarding van 6 november 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 7 augustus 2014, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellant] en [appellante] als geopposeerden en [geïntimeerde] als opposant.

1 Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 2401410, rolnummer 13-12898)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. Dat vonnis is gewezen in een verzetprocedure. Aan die procedure is een verstekprocedure vooraf gegaan waarin de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 2199678 en rolnummer 13-9221 tussen partijen vonnis heeft gewezen op 15 augustus 2013.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep;

  • -

    de memorie van grieven met een productie;

  • -

    de memorie van antwoord met een productie.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de verstek- en verzetprocedure in eerste aanleg, zoals opgesomd onder punt 2 van de memorie van grieven. Tot die stukken behoort ook het proces-verbaal van de in de verzetprocedure gehouden comparitie van partijen. Omdat [geïntimeerde] in de memorie van antwoord geen opmerkingen heeft gemaakt over de door [appellant] en [appellante] gegeven opsomming van processtukken, gaat het hof ervan uit dat ook [geïntimeerde] over dat proces-verbaal beschikt (zie in vergelijkbare zin HR 9-10-2015, ECLI:NL:HR:2015:3012).

3 De beoordeling
3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

  • -

    a) Tussen [appellant] en [appellante] enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds is in het voorjaar van 2011 overleg gevoerd over een door [geïntimeerde] aan de woning van [appellant] en [appellante] uit te voeren verbouwing.

  • -

    b) Met het oog op die verbouwing heeft [appellant] een bouwkundig bestek d.d. 29 april 2011 opgesteld. Op de zesde bladzijde van dat bestek staat onder meer dat de werkzaamheden uiterlijk eind mei begin juni moeten starten en dat de werkzaamheden moeten worden opgeleverd op de datum die overeengekomen is in de opdrachtbevestiging en uiterlijk voor 25 juli 2011.

  • -

    c) Op het bestek zijn (kennelijk na 29 april 2011) nog enkele handgeschreven notities geplaatst en de datum 29 april (hof: 2011) op de eerste bladzijde is handmatig gewijzigd in 25 mei (hof: 2011).

  • -

    d) Op 26 mei 2011 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] en [appellante] een offerte uitgebracht voor het uitvoeren van de verbouwing. In deze offerte staat onder meer het volgende:

“De werkzaamheden zijn beschreven in het bouwkundig bestek dd 25-mei 2011 welke onderdeel is van de offerte.

De prijs voor de levering en montage bedraagt

€ 25.000,- incl BTW

De facturering geschied in 5 termijnen van € 5.000,-

Evt. meerwerk wordt in de opvolgende termijn meegenomen.”

  • -

    e) [appellant] en [appellante] hebben de offerte voor akkoord ondertekend.

  • -

    f) [geïntimeerde] heeft in 2011 een deel van de overeengekomen werkzaamheden verricht.

  • -

    g) [appellant] en [appellante] hebben aan [geïntimeerde] drie termijnen van € 5.000,-- betaald, alsmede € 3.000,-- ter zake meerwerk. In totaal hebben [appellant] en [appellante] dus € 18.000,-- aan [geïntimeerde] betaald.

  • -

    h) Bij brief van 11 november 2011 heeft de gemachtigde van [appellant] en [appellante] [geïntimeerde] gesommeerd de overeengekomen werkzaamheden binnen veertien dagen te voltooien en een aantal in die brief genoemde gebreken te herstellen.

  • -

    i) Bij brief van 24 januari 2012 heeft de gemachtigde van [appellant] en [appellante] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:

“Wederom heb ik geconstateerd dat u uw toezeggingen jegens cliënten niet nakomt. (…) Daar u niet binnen de in de brief van 11 november jl. gestelde termijn tot voltooiing en het herstel van de gebreken bent overgegaan, bent u definitief in staat van verzuim komen te verkeren. (…)

Voor cliënten is de maat nu meer dan vol. Zij zullen een derde verzoeken om het werk te komen afmaken en de gebreken te komen herstellen. De kosten die hiermee gepaard gaan zullen zij vervolgens op u gaan verhalen.

Deze brief kunt u beschouwen als een omzettingsverklaring in de zin van artikel 6:87 BW. Uw verplichting tot voltooiing van de werkzaamheden, het wegnemen van uw tekortkomingen en/of gebreken en het herstel wordt hiermee omgezet in een verplichting tot het betalen van een (vervangende) schadevergoeding.”

3.2.1.

Het vonnis van 7 augustus 2014 is gewezen in een verzetprocedure. In de daaraan voorafgaande verstekprocedure vorderden [appellant] en [appellante] veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van:

 een hoofdsom van € 19.848,94, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 12 juni 2013;

 € 519,-- aan over de hoofdsom vervallen rente, berekend over de periode van 27 juli 2012 tot 12 juni 2013;

met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.

3.2.2.

Aan deze vordering hebben [appellant] en [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.

[geïntimeerde] heeft een deel van de overeengekomen werkzaamheden gebrekkig verricht en een deel van de overeengekomen werkzaamheden in het geheel niet verricht. [appellant] en [appellante] hebben de verbintenis van [geïntimeerde] tot nakoming bij de brief van 24 januari 2012 omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:87 BW. [appellant] en [appellante] zijn op grond van de overeenkomst, rekening houdend...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT