Uitspraak Nº 200.163.739. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2020-03-31

ECLIECLI:NL:GHARL:2020:2671
Docket Number200.163.739
Date31 Marzo 2020
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.163.739

(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 259388)

arrest van 31 maart 2020

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Exact Dynamics B.V.,

gevestigd te Didam (gemeente Montferland),

appellante in het principaal hoger beroep,

geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

hierna: Exact,

advocaat: mr. F.I.S.A.L van Velsen,

tegen:

de publiekrechtelijke rechtspersoon: Rechtspersoon met Wettelijke Taak (RWT)

Nederlandse Organisatie Voor Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek TNO,

gevestigd te Delft,

geïntimeerde in het principaal hoger beroep,

appellante in het incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,

hierna: TNO,

advocaat: mr. L.F. Kloppenburg.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 13 februari 2018 hier over.

1.2

Het verdere verloop blijkt uit:

- de akte na tussenarrest van Exact, met een productie;

- de antwoordakte van TNO, met producties;

- het proces-verbaal van de meervoudige comparitie van partijen van 1 oktober 2019, gehouden na de mededeling van de rechterswissel.

1.3

Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

Uitleg en samenhang: het tussenarrest van 13 februari 2018 :

2.1.

In het tussenarrest van 13 februari 2018 (hierna: het tussenarrest) heeft het hof geoordeeld dat beide partijen duidelijk moeten maken wat nu precies tussen hen als overeengekomen heeft te gelden waaronder met betrekking tot de door Exact bepleite, door TNO betwiste, samenhang tussen de verschillende projecten. Partijen dienden daarbij vooral volgens het tussenarrest heel precies aan te geven op grond van welke concreet te duiden verklaringen en/of gedragingen van de wederpartij zij de verwachtingen mochten koesteren zoals zij thans voorstaan en waarom dat zo is. Beide partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om bij akte hun standpunt uiteen te zetten en van een deugdelijke onderbouwing te voorzien.

2.2.

Exact betoogt – kort gezegd – dat het gezamenlijk doel van partijen was om het ontwerp van de bestaande robotarm te herzien. De robotarm zou worden voorzien van krachtmeters (“force feedback”, daarom hierna: FF) en een camera (“vision control”, daarom hierna: VC). Het eindresultaat zou een prototype zijn, dat nog één “engineering step” verwijderd was van een productie-model, aldus – steeds – Exact. De stelling van Exact Dynamics is niet alleen dat TNO in de uitvoering van het AMOR-project – en de daarop vooruitlopende projecten ComManus Transparant en i-MEMO 1 – tekort geschoten is, maar ook dat de latere projecten i-MEMO 2 en Vision op de ARM (RvvZ) ten doel hadden om die tekortkomingen op te heffen én TNO daarin evenzeer tekort schoot. Daaraan verbindt Exact het rechtsgevolg dat op alle projecten het CRAFT-regime van het AMOR-project dient te worden toegepast en dat de “Voorwaarden voor cofinanciering” (hierna: cofin voorwaarden) buiten beschouwing dienen te blijven.

2.3.

Exact wijst als feitelijke onderbouwing voor haar stellingen met name op de omschrijving in de “Description of Work” (hierna: DOW) van project AMOR. Bovendien was, aldus Exact, TNO ook betrokken bij de ontwikkeling van MANUS: de bestaande robotarm die verbeterd zou worden en wist TNO hoe groot het belang was van Exact bij een nieuwe generatie robotarm (ARM), voorzien van FF en VC. i-Memo 1 was een parallel project en verder gericht om “meer en sneller” te doen, gericht op FF en VC. Het is alleen in verband met subsidieregels dat RTD “als middellijk vertegenwoordiger” voor Exact optrad. Uit het (concept)memo van 17 januari 2005 en de inhoud van de andere projecten blijkt steeds dat het doel was om een robotarm te ontwikkelen met FF, VC en Collaborative Control (gedeeltelijk geautomatiseerde handelingen). Daaruit blijkt de samenhang tussen de verschillende projecten. Het AMOR-project moest administratief afgesloten worden na twee jaar (en vier maanden uitstel). De beoogde resultaten waren op dat moment nog niet geleverd.

2.4.

Het hof wil aannemen dat aan het project één overkoepelend idee (in ieder geval bij Exact) ten grondslag heeft gelegen: het ontwikkelen van een “nieuwe generatie” robotarm. De verschillende tussen partijen gesloten overeenkomsten kunnen dan in zoverre gezien worden als aanvullende overeenkomsten, met als doel in die ontwikkeling verder te komen, maar dat is onvoldoende om reeds op grond daarvan te kunnen aannemen dat Exact de gerechtvaardigde verwachting mocht koesteren van één overkoepelende juridische samenhang van die verschillende overeenkomsten, met voorbijgaan aan de keuze van beide partijen om het project op te knippen in verschillende juridische overeenkomsten, met verschillende (algemene) voorwaarden. Naar het oordeel van het hof heeft Exact onvoldoende precies aangegeven op grond van welke concreet te duiden verklaringen en/of gedragingen zij niettemin de gerechtvaardigde verwachting mocht koesteren van een samenhang van de tussen partijen gesloten overeenkomsten dat reeds om die reden voorbij kan worden gegaan aan de in de verschillende overeenkomsten vastgelegde voorwaarden. Die tussen partijen gesloten overeenkomsten zal het hof met inachtneming van de grieven beoordelen.

2.5.

Tegen deze achtergrond zal het hof de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep behandelen.

De grieven in het principaal hoger beroep

2.6.

Met grief 1 wordt betoogd dat de rechtbank in het tussenvonnis van 21 november 2007 ten onrechte heeft overwogen dat de projecten I-MEMO 1 en I-MEMO 2 (uitbreiding) worden beheerst door de cofin voorwaarden en dat de vorderingen van Exact aan de hand daarvan zullen worden beoordeeld. Een beroep op de cofin voorwaarden is bovendien wegens strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, aldus Exact.

2.7.

TNO heeft er in de memorie van antwoord op gewezen (MvA randnummer 3.74) dat Exact deze voorwaarden niet alleen onvoorwaardelijk heeft geaccepteerd, maar dat zij ook zelf een beroep heeft gedaan op deze voorwaarden in de conclusie van antwoord (randnummer 20) in eerste aanleg.

2.8.

De tussen partijen gesloten cofinancieringsovereenkomsten zijn overgelegd door Exact als producties 13A (I-MEMO 1), 13B (ACRE 2) en 13C (ACRE 2 uitbreiding) bij akte overlegging producties van 4 juli 2007. In ieder van die overeenkomsten staat (in artikel 2) vermeld dat van toepassing zijn de ”Voorwaarden voor cofinanciering die als bijlage aan deze Overeenkomst zijn gehecht en daarvan integraal deel uitmaakt”. Daaruit volgt dat op deze overeenkomsten de cofin voorwaarden van toepassing zijn, en dat geldt, gelet op artikel 6:232 BW, ook waar het betreft I-MEMO 1 (uitgebreid) nu gesteld noch gebleken is dat tegen die toepasselijkheid door Exact bezwaar is gemaakt. Tegen die achtergrond valt zonder deugdelijke redenering – die ontbreekt – ook niet in te zien dat het beroep van TNO op die voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dat kan, zonder deugdelijke uitleg, in ieder geval niet volgen uit een enkele verwijzing naar "de hiervoor gereleveerde feiten en omstandigheden" (MvG randnummer 76), zonder dat klip en klaar duidelijk wordt gemaakt op welke feiten en omstandigheden Exact dan precies het oog heeft. In ieder geval kan een beroep op de in de memorie van grieven onder randnummer 74 sub 1 tot en met 9 opgesomde feiten en omstandigheden zonder duidelijke onderbouwing - die ontbreekt - nog niet de conclusie dragen dat het beroep van TNO op de Cofin-voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Overigens zal hierna uit de bespreking van de grieven in het incidenteel hoger beroep blijken dat het belang aan deze grief is ontvallen.

2.9.

De grief faalt.

2.10.

Met grief 2 wordt betoogd dat de rechtbank in het tussenvonnis van 21 november 2007 (rov. 4.4) ten onrechte heeft overwogen dat TNO op grond van artikel 22 lid 4, vierde alinea van de General Conditions bevoegd was om binnen zekere marges binnen de eigen begroting met posten te schuiven.

2.11.

De desbetreffende bepaling uit de General Conditions luidt als volgt:

"Each contractor shall be authorized to transfer the budget set out in the table of the indicative breakdown of estimated eligible costs between categories of costs, in compliance with the first and second subparagraphs. However, he shall not be required to obtain the agreement of the other contractors."

De grief faalt reeds omdat zij uitgaat van een verkeerde lezing van het vonnis: de rechtbank heeft de bepaling immers niet zo uitgelegd, zoals Exact haar verwijt, dat hieruit kan worden afgeleid dat iedere opdrachtnemer binnen het eigen budget 'naar believen' mag schuiven. De rechtbank overwoog dat TNO een besparing van meer dan € 24.000,00 heeft gerealiseerd op “eigen personeel, overhead en reis- en verblijfskosten” en dat gelet op artikel 22 lid 4 van de General Conditions daarom voorbij wordt gegaan aan het verwijt dat er € 24.000,00 meer is geboekt op de post “subcontractors”. Dat dit binnen zekere marges binnen de eigen begroting 'schuiven met posten' ten detrimente is van de opdrachtgever (Exact) kan het hof niet inzien en dat dit in het onderhavige geval ertoe heeft geleid dat - zoals Exact stelt – “de werkzaamheden in het AMOR-project door TNO niet hebben opgeleverd wat Exact Dynamics daarvan mocht verwachten” is niet van enige onderbouwing voorzien.

2.12.

Grief 2 faalt.

2.13.

Volgens grief 3 overweegt de rechtbank in rov. 4.5 van het tussenvonnis van 21 november 2007 ten onrechte dat de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT