Uitspraak Nº 200.164.943/01. Gerechtshof Amsterdam, 2015-10-06

ECLIECLI:NL:GHAMS:2015:4149
Docket Number200.164.943/01
Date06 Octubre 2015
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Uitspraak: 6 oktober 2015

Zaaknummer: 200.164.943/ 01

Zaaknummer eerste aanleg: C/15/211300/FA RK 14-558

in de zaak in hoger beroep met zaaknummer 200.164.943/01 van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats a] ,

appellant in principaal hoger beroep,

geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats b] ,

geïntimeerde in principaal hoger beroep,

advocaat: mr. I.E. van der Bijl te Haarlem,

en

[dochter a] ,

wonende te [woonplaats b] ,

geïntimeerde in principaal hoger beroep,

appellante in incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. I.E. van der Bijl te Haarlem.

1 Het geding in hoger beroep
1.1.

Partijen worden hierna respectievelijk de man, de vrouw en [dochter a] genoemd.

1.2.

De man is in de zaak met zaaknummer 200.164.943/01 op 18 februari 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 november 2014 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/211300/FA RK 14-558. Op 16 maart 2015 heeft hij een aanvullend beroepschrift ingediend.

Hij heeft daarnaast in de zaak met zaaknummer 200.164.943/02 een verzoek ingediend tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.

1.3.

De vrouw heeft op 11 mei 2015 een verweerschrift ingediend.

1.4.

[dochter a] heeft op 11 mei 2015 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

De man heeft op 10 april 2015 nadere stukken ingediend.

1.6.

De vrouw en [dochter a] hebben op 23 juni 2015 nadere stukken ingediend.

1.7.

De zaak is op 1 juli 2015 tegelijkertijd met de zaak met zaaknummer 200.164.943/02 ter terechtzitting behandeld. In laatstgenoemde zaak is ter zitting uitspraak gedaan.

1.8.

Ter terechtzitting zijn verschenen:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw en [dochter a] , bijgestaan door hun advocaat.

1.9.

Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting hebben de man en de vrouw nog stukken aan het hof toegezonden.

2 De feiten
2.1.

De man en de vrouw zijn [in] 1991 gehuwd. Hun huwelijk is op 30 mei 2005 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 26 april 2005 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [dochter a] op [datum] 1996 en [dochter b] [in] 1999.

2.2.

Bij de echtscheidingsbeschikking is, overeenkomstig het door partijen op 13 april 2005 gesloten echtscheidingsconvenant, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter a] en [dochter b] bepaald van € 150,- per kind per maand met ingang van 1 oktober 2004. Voorts is bepaald dat de man vanaf het moment dat [dochter a] en [dochter b] bij de ziektekostenverzekeraar van de vrouw zijn meeverzekerd een bijdrage zal voldoen van € 171,50 per kind per maand.

In verband met aanspraken die partijen op elkaar hadden ingevolge het echtscheidings-convenant hoefde de man tot 1 juni 2013 geen onderhoudsbijdrage voor [dochter a] en [dochter b] te voldoen.

Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

2.3.

Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.

Hij is geboren [in] 1968. Hij is alleenstaand.

Nadat hij in 2012 werkloos is geraakt, heeft hij een WW-uitkering ontvangen. Van 1 januari 2013 tot 1 september 2013 bedroeg de WW-uitkering € 27.821,-.

Op 1 september 2013 is hij in loondienst getreden bij [bedrijf 1] Zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is niet verlengd. Zijn dienstverband is derhalve geëindigd op 27 februari 2015. Hij ontving een salaris van € 3.800,- bruto per maand exclusief vakantiegeld.

Sinds 2 maart 2015 ontvangt hij een WW-uitkering van € 149,- bruto per dag. Met ingang van 2 mei 2015 bedraagt de uitkering € 139,- bruto per dag.

2.4.

Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.

Zij is geboren [in] 1968. Zij vormt met [dochter a] en [dochter b] een gezin.

Zij ontving in 2014 een kindgebonden budget van € 1.803,- per jaar. Zij ontvangt in 2015 een kindgebonden budget van € 3.680,- per jaar.

Zij is sinds 2006 werkzaam in loondienst bij [bedrijf 2] Blijkens de jaaropgaven van 2013 en 2014 bedroeg haar fiscaal loon achtereenvolgens € 29.948,- en € 29.951,-.

2.5.

Ten aanzien van [dochter a] is het volgende gebleken.

Zij woont bij de vrouw.

Zij studeert sinds september 2014 aan de Universiteit [plaats] .

Zij ontvangt studiefinanciering voor een thuiswonende student van € 103,- per maand, in de vorm van een basisbeurs.

Zij betaalt een premie voor een zorgverzekering van € 98,- per maand. Aan zorgtoeslag ontvangt zij € 72,- per maand.

3 Het geschil in hoger beroep
3.1.

Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de echtscheidingsbeschikking en het echtscheidingsconvenant in zoverre, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter a] en [dochter b] met ingang van 19 maart 2014 bepaald op € 283,- per kind per maand. Het verzoek van de man om te bepalen dat hetgeen hij vanwege de wijziging te veel heeft betaald, aan hem dient te worden terugbetaald, althans door hem met de aanstaande bijdragen kan/mag worden verrekend, is afgewezen.

Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man om de bijdrage met ingang van 1 juni 2013, althans de datum van indiening van zijn verzoek, althans een zodanige datum als de rechtbank juist zou achten, op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist zou achten en op het verzoek van de vrouw de bijdrage op € 283,- per kind per maand vast te stellen met ingang van 1 juni 2013.

3.2.

De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking en met wijziging van de echtscheidingsbeschikking en het echtscheidingsconvenant in zoverre, de bijdrage voor [dochter a] en [dochter b] te bepalen op:

- € 220,- per kind per maand met ingang van 1 juni 2013;

- € 247,- per kind per maand met ingang van 1 september 2013;

- € 178,09 per kind per maand met ingang van 1 januari 2015;

- € 142,- per kind per maand met ingang van 2 maart 2015;

- € 130,- per kind per maand met ingang van 2 mei 2015,

althans op een zodanig bedrag als het hof juist zal achten en te bepalen dat de man met hetgeen hij per de datum van de beschikking van het hof heeft betaald aan zijn verplichtingen ter zake heeft voldaan.

Ter zitting in hoger beroep heeft de man zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij – naar het hof begrijpt – thans primair verzoekt de bijdrage voor [dochter a] met ingang van [datum] 2014 op nihil te stellen en de bijdrage voor [dochter b] met ingang van 1 januari 2015 op nihil te stellen en te bepalen dat aan de man dient te worden terugbetaald hetgeen hij teveel heeft betaald en dat hij zijn oorspronkelijke verzoek hanteert als subsidiair verzoek.

3.3.

De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van de bijdrage voor [dochter a] en [dochter b] over de periode van – naar het hof begrijpt – 19 maart 2014 tot 1 januari 2015 en de oorspronkelijke verzoeken van de man in hoger beroep ten aanzien van de bijdrage voor [dochter b] vanaf 1 januari 2015 toe te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten.

3.4.

[dochter a] verzoekt de verzoeken van de man in principaal appel af te wijzen.

In incidenteel appel verzoekt zij, met vernietiging van de bestreden beschikking en met wijziging van de echtscheidingsbeschikking en het echtscheidingsconvenant in zoverre, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie te...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT