Uitspraak Nº 200.166.760. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2015-10-06

ECLIECLI:NL:GHARL:2015:7451
Date06 Octubre 2015
Docket Number200.166.760
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.166.760

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 383332)

arrest in kort geding van 6 oktober 2015

in de zaak van

de publiekrechtelijke rechtspersoon

Gemeente Utrecht,

zetelend te Utrecht,

appellante,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna: de Gemeente,

advocaat: mr. S.C. Brackmann,

tegen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Aannemersbedrijf [geïntimeerde 1] B.V.,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Loodgietersbedrijf [geïntimeerde 2] B.V.,

beiden gevestigd te [vestigingsplaats]

geïntimeerden,

in eerste aanleg: eiseressen,

hierna: [geïntimeerde 1],

advocaat: mr. P.V. Kleijn.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 11 februari 2015 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft gewezen.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 10 maart 2015 (met grieven en met producties),

- de memorie van antwoord (met producties),

- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities. Hierbij is akte verleend van de stukken die bij bericht van 19 augustus 2015 door mr. Brackmann namens de Gemeente zijn ingebracht.

2.2

Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

3. De vaststaande feiten

3.1

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten, mede in verband met de naar het oordeel van het hof (deels) slagende grieven 1 tot en met 4 van de zijde van de Gemeente, waarbij het hof aantekent dat [geïntimeerde 1] zich aan het oordeel van het hof heeft gerefereerd wat betreft grief 1 en 3, van mening is dat grief 2 slaagt en ten aanzien van grief 4 heeft gewezen op productie 17 bij haar memorie van antwoord.

3.2

De Gemeente heeft een drietal aanbestedingsprocedures (hierna verder: de aanbestedingen) uitgeschreven. Het gaat respectievelijk om de Europese niet-openbare aanbestedingen van “Bouwkundige aanpassingen en storingen” (met het kenmerk [000000]) en “Schilderwerkzaamheden” (met het kenmerk [1111111]) en de nationale niet-openbare aanbesteding “Daken, goten en storingen” (met het kenmerk [222222]).

Voor ieder project is een selectieleidraad (hierna: de Selectieleidraad of Selectieleidraden) opgesteld waarin onder meer de selectieprocedure is beschreven en de Aanbestedingswet 2012 (hierna: Aw) van toepassing is verklaard. In deze Selectieleidraden wordt in hoofdstuk 3.1 (telkens) het navolgende vermeld:

“Met de ondertekening van de Eigen Verklaring verklaart u dat uw onderneming, of een bestuurder ervan in de vier jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving in de uitoefening van zijn beroep niet een ernstige fout heeft begaan.

De gemeente Utrecht vindt dat uw onderneming in ieder geval een ernstige fout heeft begaan indien uw onderneming (waaronder ook haar medewerkers, vertegenwoordigers en ondergeschikten vallen) enig voordeel verschaft of heeft verschaft aan een persoon die deel uitmaakt van de Gemeente Utrecht of aan één van haar ondergeschikten of vertegenwoordigers. Met ondertekening van de Eigen Verklaring verklaart u dat hiervan geen sprake is. (...)

Elke aanmelding die niet voldoet aan de eisen en selectiecriteria, valt af”

3.3

[geïntimeerde 1] heeft in juni 2014 op deze drie aanbestedingen ingeschreven en heeft derhalve ook de Eigen Verklaring(en) ondertekend.

3.4

Eén van de (indirecte) bestuurders van [geïntimeerde 1] is de heer [A]. [A] is in 2001 bij [geïntimeerde 1] in dienst getreden nadat hij ongeveer 20 jaar (daaraan voorafgaand) bij de Gemeente heeft gewerkt. Daar is hij bevriend geraakt met zijn toenmalige collega [B], die tot 28 januari 2014 als ambtenaar bij de Gemeente werkzaam is geweest.

In 2010 heeft [A] op verzoek van [B] hem een bedrag van € 4000, - geleend. Dat bedrag is vanaf de privérekening van [A] en zijn echtgenote overgemaakt op de privérekening van [B].

[A] heeft in augustus 2013 aan de Gemeente gemeld dat hij in 2010 in privé een bedrag van € 4.000, - aan [B] heeft geleend.

3.5

[C], ambtenaar bij de Gemeente, heeft op 30 januari 2012 vanaf zijn zakelijke e-mailadres specificaties van een laptop aan een medewerker van [geïntimeerde 1] gezonden, waarop [A] eveneens op 30 januari 2012 per e-mail aan [C] het volgende heeft geantwoord:

“Ik heb jou gegevens doorgemaild naar onze inkooporganisatie. Zoals ik je al zei heb ik nog het nodige te verklaren waarom een Apple laptop terwijl alle laptops van ons van Dell zijn. De Apple laptop is bijna de helft duurder dan een Dell laptop.

Bijgaand tref je de prijs van een apple laptop die voldoet aan de door jou opgegeven specificaties. Ik heb hem in optie genomen als bestelling. Apple verzend hem pas na drie dagen. Het wordt dus vrijdag verwacht bij onze inkooporganisatie. Ik heb hem dan vrijdag of maandag. Ik kan zakelijk NIET direct kopen bij Apple shop of mediamarkt.

Als ik mijn optie uiterlijk vanmiddag niet herroep gaat de bestelling gewoon door.

Ik hoor graag z.s.m. van je of het niet klopt. Hoor ik niets van je dan is de bestelling bij deze geplaatst.”

Op 31 januari 2012 is door de controller van de Bouwcombinatie [D] B.V., waarvan [geïntimeerde 1] onderdeel uitmaakt, een Apple laptop besteld.

3.6

Op instigatie van de Gemeente is in het najaar van 2013 een onderzoek uitgevoerd door [E] Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: [E]) nadat de Gemeente was gebleken dat aan de integriteit van één of meerdere medewerkers van de afdeling vastgoed/ de Utrechtse Vastgoed Organisatie (UVO) moest worden getwijfeld.

In het kader van dit onderzoek heeft [E] meerdere ambtenaren gehoord en zijn ook marktpartijen, in ieder geval [geïntimeerde 1], benaderd om verklaringen af te leggen.

3.7

In het rapport van [E] staat een weergave van het gesprek dat op 18 september 2013 met [B] is gevoerd. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

“Ik heb wel eens van [A] van Bouwbedrijf [geïntimeerde 1] geld geleend. Het lenen van dit geld is een paar jaar geleden geweest. Een paar jaar is een jaar of drie. Ik heb toen hooguit € 4.000,-- geleend. Ik heb dit geld contant van hem gehad. Ik had het geld onder andere nodig om vuurwerk te kunnen kopen. Ik heb het geld ook terugbetaald. [geïntimeerde 1] is een leverancier van de Gemeente, dat klopt. Wanneer ik het geld heb terugbetaald? Weet ik zo niet. (…) Nu weet ik het weer. Twee maanden nadat ik het geld had geleend heb ik de € 4.000,- ook weer terugbetaald aan [A]. Ik weet honderd procent zeker dat ik het geleende geld contant van [A] heb ontvangen. Waarom bij [A] geleend? [A] heeft in het verleden ook bij de Gemeente gewerkt. Nee, achteraf gezien mag een ambtenaar van de Gemeente geen geld lenen van een leverancier. Wat het gevaar is? Hij kan er van mij wat voor terug verwachten. Waarom ik toen geld heb geleend? In die tijd had ik soms wel en soms geen geldproblemen. Het bedrag heb ik volgens mij in een keer terugbetaald. Nee, ik kan niet aantonen dat ik het geleende geld heb terugbetaald. Het was zwart geld. Nee, ik heb geen verklaring getekend dat ik het geld schuldig was. Ik weet niet of het geld, dat ik van [A] heb geleend, privé geld was of van [geïntimeerde 1].”

3.8

[A] is in september 2014 als verdachte door de Rijksrecherche gehoord over zijn e-mailwisseling met [C] en de laptop, alsmede over de lening aan [B]. Op pagina 10 van het door de Rijksrecherche wordt daarover onder meer vermeld:

“O: verbalisant [F]...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT