Uitspraak Nº 200.167.044_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2016-06-07

ECLIECLI:NL:GHSHE:2016:2302
Docket Number200.167.044_01
Date07 Junio 2016
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.167.044/01

arrest van 7 juni 2016

in de zaak van

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als “ [appellante] ”,

advocaat: mr. R. Janssen te Helmond,

tegen

[geïntimeerde] [vestigingsplaats] B.V. in liquidatie,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als “ [geïntimeerde] ”,

niet verschenen,

op het bij exploot van dagvaarding van 20 maart 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 24 december 2014, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/272451/HA ZA 13-928)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis alsmede het tussenvonnis van 5 maart 2014.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep;

  • -

    het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;

  • -

    de memorie van grieven.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling
3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

Van 1 juli 2000 tot 1 oktober 2012 is [appellante] als administratief medewerkster in dienst geweest van [geïntimeerde] . In de periode van 3 juni 2013 tot 31 juli 2013 heeft zij tijdelijk, in verband met afwezigheid van de heer [hoofd administratie] , hoofd administratie, administratieve werkzaamheden bij [geïntimeerde] verricht.

Na terugkeer van vakantie in 2013 heeft de heer [hoofd administratie] een foutieve boeking in de kas van 17 juni 2013 waargenomen. Op 5 augustus 2013 heeft [appellante] een verklaring ondertekend waarin zij toegeeft € 4.650,= te hebben verduisterd. Op 9 augustus 2013 heeft de vader van [appellante] de navolgende verklaring ondertekend:

“Vandaag 9 aug 2013 is vastgesteld dat [appellante] € 10.022,- heeft verduisterd. 7 aug is € 2.150,- terugbetaald. Vandaag 9 aug is € 3.450,- terugbetaald. Dhr [vader appellante] , vader van [appellante] zegt dat hij donderdag 15 aug het restant komt brengen. Wij wachten dat af.”

De toegezegde betaling van 15 augustus 2013 (€ 4.422,-) heeft niet plaatsgevonden, omdat [geïntimeerde] had ontdekt dat het verduisterde bedrag nog hoger was en om die reden niet langer wilde afzien van het doen van aangifte bij de politie. De vader van [appellante] heeft in dat verband aan de directeur van [geïntimeerde] B.V. ge-smst: “(…) Donderdag breng ik € 4422 mee, zoals afgesproken. Dit is € 1.422 meer dan verklaarbaar. Daarom dient daarmee de kous af te zijn. Mocht U aangifte gaan doen dan vervalt mijn bezoek donderdag. (…)”.

Op 19 augustus 2013 is aangifte gedaan van verduistering van kasgelden door [appellante] . [appellante] is vervolgens door de politie als verdachte gehoord op 18 oktober 2013 en op 7 november 2013. De van de verhoren opgemaakte processen-verbaal zijn op ambtseed opgemaakt en door [appellante] na lezing ondertekend. Tijdens de verhoren is [appellante] geconfronteerd met de stukken die als producties 1 tot en met 46 bij conclusie van repliek in het geding zijn gebracht.

3.2.

[geïntimeerde] vordert in dit geding de betaling van € 69.778,22, stellende dat [appellante] , na aftrek van hetgeen volgens [geïntimeerde] al is terugbetaald, dit bedrag nog verschuldigd is ter vergoeding van volgens [geïntimeerde] door haar verduisterde bedragen. Daarnaast vordert [geïntimeerde] een veroordeling in de kosten van het geding.

3.3.

Na gevoerd verweer heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen tot een bedrag van € 61.164,85, waarbij zij rekening heeft gehouden met een bedrag van € 5.600,- dat reeds door [appellante] aan [geïntimeerde] is terugbetaald. Zij heeft [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding, begroot op € 6.389,71.

3.4.1.

[appellante] is tijdig in hoger beroep gekomen van dit vonnis en heeft bij memorie van grieven een veertiental grieven aangevoerd. Met de grieven I tot en met IX en XII betoogt [appellante] - kort gezegd - dat de rechtbank ten onrechte op grond van de door haar tegenover de politie afgelegde verklaringen heeft aangenomen dat zij ter zake de in de aangehaalde rechtsoverwegingen van het vonnis opgesomde verduisteringen heeft bekend. Zij betwist de verduisteringen te hebben bekend en voert aan dat de processen-verbaal niet als bewijsmiddel in de zin van artikel 157 Rv. kunnen worden beschouwd. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling, waarbij het hof met de hierna gebruikte nummering verwijst naar de nummering van de producties bij de conclusie van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT