Uitspraak Nº 200.167.787/01 NOT en 200.168.718/01 NOT. Gerechtshof Amsterdam, 2016-07-19

ECLIECLI:NL:GHAMS:2016:2834
Date19 Julio 2016
Docket Number200.167.787/01 NOT en 200.168.718/01 NOT
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)

beslissing

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummers : 200.167.787/01 NOT en 200.168.718/01 NOT

nummer eerste aanleg : 07.831/2009/927

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 19 juli 2016

inzake 200.167.787/01 NOT

Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd te Utrecht,

appellant,

tegen

mr. [naam] ,

oud-notaris te [stad 3] ,

geïntimeerde,

gemachtigde: mr. D.R. Corbeek, advocaat te Arnhem,

en inzake 200.168.718/01 NOT

mr. [naam] ,

oud-notaris te [stad 3] ,

appellant,

gemachtigde: mr. D.R. Corbeek, advocaat te Arnhem,

tegen

Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd te Utrecht,

geïntimeerde.

1 Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.167.787/01 NOT

1.1.

Appellant (hierna: het BFT) heeft op 9 april 2015 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 24 maart 2015 (ECLI:NL:TNORARL:2015:7). De kamer heeft in de bestreden beslissing de tegen geïntimeerde (hierna: de oud-notaris) ambtshalve ingediende bedenkingen gegrond verklaard en de oud-notaris de tuchtmaatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd.

1.2.

Op 30 juni 2015 heeft het hof een aanvullend beroepschrift van het BFT ontvangen.

1.3.

De oud-notaris heeft bij fax van 28 juli 2015 gereageerd op het (aanvullend) beroepschrift.

In de zaak met zaaknummer 200.168.718/01 NOT

1.4.

De oud-notaris heeft op 22 april 2015 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de hiervoor genoemde beslissing van de kamer.

1.5.

Op 30 juni 2015 heeft het hof een aanvullend beroepschrift van de oud-notaris ontvangen.

1.6.

Het BFT heeft op 29 juli 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.

In beide zaken

1.7.

Bij brief van 2 maart 2016 heeft het BFT aanvullende producties in het geding gebracht.

1.8.

Beide zaken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 17 maart 2016. Namens het BFT zijn verschenen mrs. [naam] en [naam] (beiden toezichthouders). De oud-notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, is eveneens verschenen. Allen hebben het woord gevoerd; mr. [naam] en de gemachtigde van de oud-notaris aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

2 Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3 Vooronderzoek en bedenkingen
3.1.

De gang van zaken die aanleiding heeft gegeven tot de behandeling van de zaak is
– samengevat weergegeven – de volgende.

3.2.

Bij brief van 29 december 2008 heeft de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) de voorzitter van de toenmalige kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Arnhem (hierna: de kamer van toezicht) verzocht een onderzoek te gelasten naar de mogelijke betrokkenheid van de oud-notaris bij hypotheekfraude en/of twijfelachtige (ABC-) transacties.

3.3.

Op 30 december 2008 heeft de voorzitter van de kamer van toezicht (hierna: de voorzitter) een onderzoek gelast en de plaatsvervangend voorzitter van de kamer van toezicht, mr. [naam] (hierna: [mr. X] ), opgedragen het onderzoek uit te voeren.

3.4.

Bij brief van 10 juni 2009 heeft het BFT aan de voorzitter verzocht een nader onderzoek te gelasten betreffende de naleving door de oud-notaris van zijn wettelijke verplichtingen op grond van de Wet op het notarisambt (Wna) en van de overige voor hem geldende beroepsvereisten, waaronder de vereisten uit de Wet identificatie bij dienstverlening (Wid) en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wmot), welke wetten in 2008 zijn samengevoegd in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).

3.5.

Op 11 juni 2009 heeft de voorzitter een (nader) onderzoek gelast en [mr. X] opgedragen ook dit onderzoek uit te voeren.

3.6.

Bij brief van 4 augustus 2009 heeft [mr. X] het BFT verzocht bovengemelde onderzoeken bij de oud-notaris te verrichten.

3.7.

Bij gelegenheid van het onderzoek door het BFT (aangevangen op 19 oktober 2009) heeft de oud-notaris zich beroepen op zijn geheimhoudingsplicht en aan het BFT geen inzage in dossiers verleend.

3.8.

Bij brief van 4 januari 2010 heeft de voorzitter onder meer het volgende aan de kamer van toezicht bericht:

“Vastgesteld zal moeten worden of notaris mr. [naam] zich op goede grond verzet tegen een bij hem in te stellen onderzoek of dat hij zijn ambtsgeheim misbruikt door met een beroep op het verschoningsrecht zich te onttrekken aan het door de wetgever beoogde toezicht.

Het voorgaande brengt mij ertoe de kwestie op de voet van artikel 96 lid 6 Wna aan de Kamer ter tuchtrechtelijke behandeling voor te leggen.”

3.9.

Op 17 mei 2010 heeft de kamer van toezicht uitspraak gedaan inzake bovengemelde kwestie. De oud-notaris heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.

3.10.

Op 22 november 2011 heeft dit hof, anders dan de kamer, vastgesteld dat de oud-notaris zich op goede grond heeft verzet tegen het onderzoek dat aan het BFT is opgedragen, voor zover dit onderzoek betreft de controle op naleving door de oud-notaris van de Wwft (meer in het bijzonder dat de oud-notaris in dat onderzoek voor zover betreffende de controle op de naleving door de oud-notaris van de Wwft op grond van zijn geheimhoudingsplicht een beroep kan doen op zijn verschoningsrecht).

3.11.

Naar aanleiding van de beslissing van het hof van 22 november 2011 heeft op 13 december 2011 een gesprek plaatsgevonden tussen de voorzitter, [mr. X] , het BFT en de KNB. Bij die gelegenheid is afgesproken dat het BFT opnieuw een onderzoek zou doen (gebaseerd op de Wet op het notarisambt).

3.12.

Op 13 januari 2012 heeft een nader gesprek plaatsgevonden tussen [mr. X] en het BFT over het uit te voeren onderzoek.

3.13.

Op verzoek van het BFT heeft [mr. X] op 13 juli 2012 het BFT schriftelijk verzocht een onderzoek uit te voeren bij de oud-notaris (zoals hierboven onder 3.2. en 3.4. vermeld), met dien verstande dat dit onderzoek niet zal betreffen de controle op de naleving door de oud-notaris van de Wwft.

3.14.

Op 13 augustus 2012 heeft het BFT het onderzoek hervat.

3.15.

Het BFT heeft bij brief van 15 januari 2014 zijn eindrapport van het onderzoek van diezelfde datum (met bijlagen) aangeboden aan [mr. X] (hierna: het eindrapport).

3.16.

Het eindrapport (met bijlagen) is bij brief van 15 april 2014 aan een van de toenmalige advocaten van de oud-notaris toegezonden. Op 31 oktober 2014 heeft [mr. X] de oud-notaris (in het bijzijn van mr. Corbeek) gehoord. Bij die gelegenheid heeft de oud-notaris verklaard dat hij zich wat betreft het eindrapport beroept op zijn zwijgrecht.

3.17.

Bij brief van 21 november 2014 heeft [mr. X] zijn verslag van het onderzoek, gedateerd op 21 november 2014, en het proces-verbaal van het verhoor van 31 oktober 2014 aan de voorzitter aangeboden. [mr. X] concludeert in zijn verslag van het onderzoek:

“De ondergetekende is van mening dat uit de rapportage van het BFT vooralsnog op voldoende onderbouwde wijze blijkt dat mr. [naam] de bepalingen, algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen, verordeningen en besluiten, als bedoeld in artikel 96 lid 1 Wet op het notarisambt (oud) niet dan wel onvoldoende heeft nageleefd en zich daarmee heeft schuldig gemaakt aan normschendingen als bedoeld in artikel 98 lid 1 Wet op het notarisambt (oud). Om die reden adviseert de ondergetekende de zaak ter beoordeling voor te leggen aan de kamer voor het notariaat.”

3.18.

Op grond van de bevindingen van het BFT en het verslag van [mr. X] heeft de voorzitter bij brief van 2 december 2014 de kamer verzocht een beslissing te nemen over de bedenkingen die zijn gerezen tegen de oud-notaris. De voorzitter heeft haar verzoek als volgt gemotiveerd:

“De inhoud van het verslag van [mr. X] acht ik van dien aard, dat ik de zaak, met inachtneming van artikel VII lid 2 van de Wet van 29 september2011 tot wijziging van de Wet op het notarisambt, op de voet van artikel 96 lid 6 Wet op het notarisambt (oud) ter tuchtrechtelijke behandeling voorleg aan de kamer voor het notariaat.”

4 Het standpunt van het BFT
4.1.

Blijkens het eindrapport zijn vijftien transacties onderzocht (in de periode 2004 tot en met 2007) die bij de oud-notaris in behandeling zijn geweest en die betrekking hebben op registergoederen.

4.2.

De bevindingen van het BFT in het eindrapport komen erop neer dat de oud-notaris zich bij het uitvoeren van zijn taken onder meer te passief heeft opgesteld, te weinig vragen heeft gesteld, geen onderzoek heeft gedaan naar prijsstijgingen en niet gevraagd heeft naar de achtergrond van zijn cliënten. Omdat de oud-notaris zijn notariële onderzoeksplicht op ernstige wijze heeft verzaakt, heeft hij zichzelf in de positie gebracht dat hij geen goede afweging kon maken of hij wel of niet dienst moest weigeren, aldus het BFT. Verder heeft de oud-notaris volgens het BFT in veel gevallen hypothecair financiers onvoldoende geïnformeerd over het ontbreken van verklaringen van prijsstijgingen, het feit dat het ABC-transacties betrof en/of dat persoonlijke schulden werden geherfinancierd. Naar de mening van het BFT heeft dit geleid tot een bedrag van minimaal € 460.170,- aan hypotheekfraude. Ook is er volgens het BFT in enkele dossiers mogelijk oneigenlijk gebruik gemaakt van de derdengeldrekening van de oud-notaris door bedragen uit te betalen aan niet bij de akte(n) betrokken partijen.

4.3.

De onderzochte vijftien transacties zien op de volgende...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT