Uitspraak Nº 200.169.839/01. Gerechtshof Amsterdam, 2016-01-19

ECLIECLI:NL:GHAMS:2016:114
Docket Number200.169.839/01
Date19 Enero 2016
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.169.839/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : CV 14-21030

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 januari 2016

inzake

STICHTING BEVOLKINGSONDERZOEK MIDDEN-WEST,

gevestigd te Amsterdam,

appellante,

advocaat: mr. B.L.A. van Drunen te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonend te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. R.P.J. ter Haseborg te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna De Stichting en [geïntimeerde] genoemd.

De Stichting is bij dagvaarding van 11 mei 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 24 februari 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en De Stichting als gedaagde. De dagvaarding bevat de grieven, en als bijlage het procesdossier in eerste aanleg.

De Stichting heeft een memorie van antwoord ingediend, met producties.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 30 november 2015 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.

Ten slotte is arrest gevraagd.

De Stichting heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover zij is veroordeeld tot nakoming van de wachtgeldregeling als vastgelegd in artikel 14 van de cao Ziekenhuizen 2011-2014 en dat het hof de vordering ter zake van [geïntimeerde] af zal wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.

[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van De Stichting in (het hof begrijpt:) de kosten van het geding in hoger beroep met rente en nakosten.

De Stichting heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2 Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “Feiten” de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Zij komen, voor zover in hoger beroep van belang, neer op het volgende.

a. De Stichting is op 1 januari 2009 als fusieorganisatie van start gegaan. Zij is ontstaan uit een door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport (VWS) voorgeschreven fusie tussen Stichting Preventicon, Stichting Kankerpreventie IKA (SKP-IKA) en Stichting Baarmoederhalskanker Noord-Holland/ Flevoland.

b. De Stichting voert bevolkingsonderzoeken naar borstkanker, baarmoederhalskanker en darmkanker uit.

c. [geïntimeerde] heeft van 11 juni 1990 tot 1 juli 2013 bij (de rechtsvoorganger van) De Stichting gewerkt. In de periode 1 januari 2009 tot 1 juli 2013 werkte hij als Manager Bevolkingsonderzoeken. Gedurende deze periode was [geïntimeerde] lid van het managementteam van De Stichting, het hoogste orgaan onder de eenhoofdige Raad van bestuur. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de cao Ziekenhuiswezen 2011-2014 (hierna: de cao) van toepassing.

d. In 2008 waren de voorbereidingen rond de fusie tot De Stichting in volle gang. In dit verband is met [geïntimeerde] gesproken over zijn rol in de nieuwe organisatie. [geïntimeerde] stelde voor te worden aangesteld als manager bevolkingsonderzoeken, een nieuw ingerichte functie.

e. [geïntimeerde] is vanaf de start van De Stichting daadwerkelijk manager bevolkingsonderzoeken geworden.

f. Toen De Stichting van start ging, was mevrouw [A] bestuurder. Zij was in die hoedanigheid direct leidinggevende van [geïntimeerde] . [A] bleek kort na de start van De Stichting ontevreden over het functioneren van [geïntimeerde] . Op 24 juni 2011 heeft [A] een extra functioneringsgesprek met [geïntimeerde] gehouden. Een opvolgend functioneringsgesprek vond plaats op 28 oktober 2011.

g. Mevrouw [B] (hierna: [B] ) volgde [A] vanaf 1 september 2012 op als bestuurder van De Stichting. In de periode van juni tot december 2012 heeft [B] werkzaamheden van [geïntimeerde] weggenomen en de functie projectmanager bevolkingsonderzoek darmkanker gecreëerd, welke functionaris rechtstreeks aan haar rapporteerde.

h. Op 30 oktober 2012 liet [geïntimeerde] weten dat hij een door het LRCB gestelde aanlevertermijn niet zou halen. De bewuste termijn is verlengd. Omdat [B] gerede twijfel had of [geïntimeerde] ook een tweede aanlevertermijn in het kader van de visitatie door het LRCB zou halen, heeft zij de sturing van het project, bestaande in het leveren van de gevraagde gegevens, overgenomen. Tijdens bijeenkomsten van het managementteam op 27 november en 11 december 2012 is kritiek uitgeoefend op het functioneren van [geïntimeerde] door zijn medeteamleden. [B] heeft vervolgens met [geïntimeerde] overleg gepleegd over zijn functioneren; na de vergadering van het MT op 11 december 2012 heeft [B] aan [geïntimeerde] een andere functie voorgesteld. Dit voorstel was voor [geïntimeerde] onbespreekbaar.

i. Op 16 januari 2013 lieten de hoofden screening, aan wie [geïntimeerde] rechtstreeks leiding...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT