Uitspraak Nº 200.182.304_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2017-08-29

ECLIECLI:NL:GHSHE:2017:3808
Date29 Agosto 2017
Docket Number200.182.304_01
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.182.304/01

arrest van 29 augustus 2017

in de zaak van

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als [appellante] ,

advocaat: mr. J.A.H.L. Liégeois te Heerlen,

tegen

[B.V.] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. V.F.G. Nowak te Maastricht,

op het bij exploot van dagvaarding van 9 september 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 10 juni 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3382536/CV EXPL 14-9555)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep met één productie;

  • -

    de akten waarin partijen aangeven geen comparitie na aanbrengen te wensen;

  • -

    de memorie van grieven tevens akte houdende wijziging van eis met 8 producties;

  • -

    de memorie van antwoord;

  • -

    de akte houdende overlegging producties en reactie met één productie;

  • -

    de antwoordakte.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling
3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

  1. [appellante] is met ingang van 30 mei 2011 een uitzendovereenkomst aangegaan met [geïntimeerde] voor de duur van één jaar (derhalve tot 1 juni 2012) voor 25,25 uur per week. In het kader van die uitzendovereenkomst is [appellante] door [geïntimeerde] voor voornoemd aantal uren per week ter beschikking gesteld als uitzendkracht aan [bedrijf] te [plaats] (hierna: [bedrijf] ) om werkzaamheden te verrichten als “medewerker financiële administratie”.

  2. In de uitzendovereenkomst is opgenomen dat het salaris € 10,96 bruto per uur bedraagt en dat aan reiskostenvergoeding een bedrag van € 5,36 per dag wordt betaald.

  3. Na ommekomst van voornoemde uitzendovereenkomst heeft [appellante] met ingang van 1 juni 2012 een proefaanstelling voor de duur van 12 maanden gekregen bij [bedrijf] voor 18 uren per week in dezelfde functie. In het daarop betrekking hebbende aanstellingsbesluit van 4 juni 2012, verzonden op 5 juni 2012, is over de salariëring het volgende bepaald: “Uw salariëring is vastgesteld op schaal 6 periodiek 6 (…).” Tegen dit aanstellingsbesluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.

  4. Daarnaast werkte zij als uitzendkracht vanaf die datum nog 7,25 uur per week via [geïntimeerde] bij [bedrijf] , ook in eerdergenoemde functie.

  5. [appellante] heeft haar tijdelijke aanstelling niet volgemaakt; zij is eind december 2012 uit dienst getreden zowel bij [bedrijf] als bij [geïntimeerde] .

  6. Op de uitzendovereenkomst is de NBBU, CAO voor uitzendkrachten 30-03-2009 / 31-12-2013 (verder: CAO NBBU) van toepassing. Het loonverhoudingsvoorschrift, neergelegd in artikel 22 lid 1 de CAO NBBU, bepaalt:

“Het loon en de vergoedingen van de uitzendkracht zijn gelijk aan het loon en de vergoedingen die worden toegekend aan werknemers, werkzaam in gelijkwaardige functies in dienst van de inlener. Dit loonverhoudingsvoorschrift dient ter bescherming van de rust op de arbeidsmarkt en is opgenomen in artikel 8 Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi).”

In lid 2 van dit artikel is het volgende bepaald:

“Onder het loonverhoudingsvoorschrift vallen de volgende componenten:

- Uitsluitend het geldende periodeloon in de schaal;

-De van toepassing zijnde arbeidsduurverkorting. Deze kan - zulks ter keuze van de uitzendonderneming - gecompenseerd worden in tijd en/of geld;

-Toeslagen voor overwerk, verschoven uren, onregelmatigheid (waaronder feestdagentoeslag) en ploegendienst;

-Initiële loonstijging;

-Onbelaste kostenvergoedingen: reiskosten, pensionkosten en andere kosten noodzakelijk wegens de uitoefening van de functie;

-Periodieken.”

De arbeidsvoorwaarden voor de medewerkers van [bedrijf] staan beschreven in de CAR-UWO, de arbeidsvoorwaardenregeling voor gemeenten (hierna: CAR-UWO).

Bij e-mailbericht van 2 juni 2014 heeft [appellante] van [geïntimeerde] een nabetaling gevorderd, stellende dat zij recht heeft op uitbetaling van het op basis van schaal 7 en dat zij recht heeft op uitbetaling van een eindejaarsuitkering. [geïntimeerde] heeft hieraan geen gehoor gegeven.

3.2.1.

In de onderhavige procedure vorderde [appellante] in eerste aanleg een veroordeling van [geïntimeerde] - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van een bedrag van € 6.411,64 bruto ter zake achterstallig loon, € 143,00 ter zake de eigen bijdrage en € 3.205,87 bruto aan wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2014, zijnde de dag waarop [geïntimeerde] in verzuim is met de nakoming van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, zulks over € 9.617,51 bruto, alsmede veroordeling in de proceskosten.

3.2.2.

Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] haar in strijd met de CAO NBBU, niet het loon en de vergoedingen heeft betaald die [bedrijf] aan haar werknemers, werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies, betaalde. [appellante] stelt dan ook dat zij te weinig loon heeft ontvangen gedurende de periode dat zij als uitzendkracht bij [bedrijf] tewerk was gesteld en dat zij hetzelfde loon als haar toenmalige twee collega’s betaald had moeten krijgen. [appellante] vordert dat [geïntimeerde] alsnog haar verplichtingen jegens haar nakomt, subsidiair vordert zij schadevergoeding op grond van wanprestatie en meer subsidiair op grond van onrechtmatige daad.

3.2.3.

[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

3.2.4.

In het vonnis van 10 juni 2015 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.

3.3.

[appellante] heeft in hoger...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT