Uitspraak Nº 200.183.401/01. Gerechtshof Amsterdam, 2020-05-12

ECLIECLI:NL:GHAMS:2020:1341
Docket Number200.183.401/01
Date12 Mayo 2020
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.183.401/01

zaak- en rolnummer rechtbank ‘s-Gravenhage: 366842/HA ZA 10-1855

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 mei 2020

inzake

IBIS B.V.,

voorheen Brink Automatisering B.V.,

gevestigd te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,

appellante,

tevens incidenteel geïntimeerde,

advocaat: mr. K.C. Mensink te Den Haag,

tegen

[geïntimeerde] ,

handelend onder de naam [X] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

geïntimeerde,

tevens incidenteel appellant,

advocaat: mr. S. van Buuren te Westmaas, gemeente Hoeksche Waard.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna IBIS en [geïntimeerde] genoemd.

Voor het verloop van de procedure tot 6 november 2015 wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van die datum.

[geïntimeerde] heeft de zaak ingevolge exploot van 29 december 2015 aangebracht bij dit hof.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie na verwijzing van IBIS, met producties;

- antwoordmemorie na verwijzing, tevens houdende vermeerdering van eis, met producties.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 28 september 2016 doen bepleiten, IBIS door mr. Mensink en [geïntimeerde] door mr. Van Buuren, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.

De zaak is ter zitting voor onbepaalde tijd aangehouden.

Partijen zijn daarna niet tot overeenstemming gekomen.

Vervolgens is een comparitie van partijen bepaald.

IBIS heeft voorafgaand aan de op 22 maart 2019 geplande comparitie stukken toegezonden. De comparitie is niet doorgegaan. Op 10 december 2019 heeft die wel plaatsgevonden. Beide partijen hebben daaraan voorafgaand producties in het geding gebracht. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.

De zaak is aangehouden voor schikkingsonderhandelingen. Partijen zijn wederom niet tot overeenstemming gekomen.

Ten slotte is arrest gevraagd.

2 Feiten

Het hof gaat uit van de feiten zoals tot uitgangspunt genomen door de Hoge Raad in zijn arrest van 6 november 2015.

2.1.

IBIS is een onderneming die software ontwikkelt, onderhoudt en in licentie geeft, gericht op ondernemingen in de bouwbranche. Zij heeft het softwarepakket IBIS-TRAD ontwikkeld en in licentie gegeven, een calculatieprogramma voor de bouw waarmee begrotingen kunnen worden opgesteld.

[geïntimeerde] drijft onder de naam [X] een onderneming met software-ontwikkeling als kernactiviteit. [geïntimeerde] heeft het softwarepakket INCAM ontwikkeld, waarmee offerteaanvragen verstuurd kunnen worden en offertes ontvangen en beoordeeld kunnen worden.

2.2.

In februari 2002 zijn partijen een overeenkomst aangegaan, op grond waarvan IBIS voor [geïntimeerde] INCAM zou verkopen aan haar doelgroep en deze zou ondersteunen. INCAM sloot aan op IBIS-TRAD. Naar aanleiding van de door [geïntimeerde] geuite wens die overeenkomst te beëindigen hebben partijen in 2005 overlegd over voortzetting van de samenwerking, hetgeen leidde tot het sluiten van de “Overeenkomst Brink Automatisering bv en [X] ”, gedateerd 1 januari 2006 (hierna: de overeenkomst).

2.3.

IBIS heeft de overeenkomst bij aangetekende brief van 21 september 2009 met ingang van 1 januari 2010 beëindigd. IBIS heeft [geïntimeerde] op 25 november 2009 een factuur toegezonden voor een bedrag van € 11.356,94 (inclusief btw) ter zake van teveel ontvangen provisie in 2007.

3 Beoordeling
3.1.

In eerste aanleg heeft IBIS gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van dit bedrag van € 11.356,94. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat Brink toerekenbaar is tekortgeschoten, alsmede veroordeling van IBIS tot schadevergoeding nader op te maken bij staat. Daartoe heeft [geïntimeerde] onder meer aangevoerd dat IBIS (i) in 2009 een concurrerend product te koop heeft aangeboden in strijd met het exclusiviteitsbeding, (ii) in 2009 onvoldoende verkoopinspanningen heeft verricht in strijd met de contractuele inspanningsverplichting en (iii) na de beëindiging van de overeenkomst in 2010 heeft nagelaten het voor de voorafgaande jaren overeengekomen aandeel van 50% van de aan haar betaalde onderhoudsgelden aan [geïntimeerde] te betalen.

3.2.

De rechtbank heeft bij vonnis van 11 mei 2011 de vordering van IBIS in conventie toegewezen. In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat IBIS toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de hiervoor in 3.1 onder (i), (ii) en (iii) genoemde verplichtingen en IBIS veroordeeld tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade, op te maken bij staat.

3.3.

Tegen dit vonnis heeft IBIS hoger beroep ingesteld. [geïntimeerde] heeft daarop incidenteel beroep ingesteld en zijn eis in reconventie gewijzigd in die zin dat hij betaling heeft gevorderd van primair € 756.706, subsidiair € 469.700, meer subsidiair € 333.063 en uiterst subsidiair schadevergoeding die het hof passend acht, alles vermeerderd met (handels)rente. Bij tussenarrest van 10 december 2013 heeft het hof Den Haag geoordeeld dat IBIS toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de hiervoor in 3.1 onder (i), (ii) en (iii) genoemde verplichtingen. Met betrekking tot de schade heeft het hof Den Haag overwogen (eerste rov. 18) (het hof heeft in onderstaande weergave “Brink” vervangen door IBIS):

(…) Het hof volgt niet het standpunt van IBIS, dat [geïntimeerde] hierdoor geen enkele schade heeft geleden. [geïntimeerde] heeft voldoende onderbouwd dat hij door de bovenomschreven tekortkomingen van Brink schade heeft geleden. De door Brink te betalen schadevergoeding dient ertoe om [geïntimeerde] in een zodanige vermogenspositie te brengen als hij had...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT