Uitspraak Nº 200.188.594_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2016-07-05

ECLIECLI:NL:GHSHE:2016:2714
Docket Number200.188.594_01
Date05 Julio 2016
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.188.594/01

arrest van 5 juli 2016

in de zaak van

Stichting [Stichting],

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellante,

advocaat: mr. J.H.B. Crucq te Amsterdam,

tegen

Aannemersbedrijf [Aannemersbedrijf] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. M.A.F. Evers te Eindhoven,

op het bij dagvaarding van 2 maart 2016 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda gewezen vonnis van 16 december 2015 tussen appellante als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en geïntimeerde als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/262834/ HA ZA 13-282)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep
2.1.

Appellante heeft bij voormeld exploot geïntimeerde opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 5 april 2016.

2.2.

Appellante heeft de zaak aangebracht ter rolzitting van 5 april 2016. Beide partijen hebben een advocaat doen stellen.

2.3.

Appellante is in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen vier weken na aanbrengen, derhalve uiterlijk op 3 mei 2016 te voldoen. Geconstateerd is dat appellante het griffierecht niet (tijdig) heeft voldaan.

2.4.

Nadat appellante in de gelegenheid is gesteld om zich uit te laten over de toepassing van artikel 127a lid 3 Rv, heeft zij op de rol van 31 mei 2016 een akte genomen. Geïntimeerde heeft middels akte aangegeven geen incidenteel appel in te willen stellen, indien het hof geïntimeerde ontslaat van instantie met veroordeling van appellante in de kosten.

2.5.

Hierna is bepaald dat arrest wordt gewezen.

3 De beoordeling
3.1.

Op grond van artikel 3 lid 1 jo. 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en artikel 353 jo. 127a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) dient de rechter in beginsel ontslag van instantie uit te spreken indien de appellant het door hem verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig (binnen vier weken na de eerste uitroeping van de zaak) heeft voldaan. Alleen in de bij wet voorziene situatie dat toepassing van de sanctie, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mag de rechter...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT