Uitspraak Nº 200.194.101_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2018-03-13

ECLIECLI:NL:GHSHE:2018:1092
Date13 Marzo 2018
Docket Number200.194.101_01
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.194.101/01

arrest van 13 maart 2018

in de zaak van

1 [appellant ] ,
wonende te [woonplaats] ,

2. [appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,

appellanten in principaal hoger beroep,

geïntimeerden in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [appellant ] en [appellante] ,

advocaat: mr. J.P. Groen te Hoorn,

tegen

Stichting Pensioenfonds [stichting pensioenfonds] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde in principaal hoger beroep,

appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als het pensioenfonds,

advocaat: mr. T. Huijg te Amsterdam,

op het bij exploot van dagvaarding van 30 mei 2016 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 6 november 2014 en 3 maart 2016 (hersteld bij vonnis van 17 maart 2016), door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellant ] en [appellante] als eisers en het pensioenfonds als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 2807456 / 14-2304)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep;

  • -

    de memorie van grieven, tevens akte van wijziging en vermeerdering van eis met producties;

  • -

    de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties;

  • -

    de memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep;

  • -

    de bij brief van 19 december 2017 door [appellant ] toegezonden productie, die hij bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht;

  • -

    het op 20 december 2017 gehouden pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd;

  • -

    het rolbericht van 2 januari 2018 waarmee partijen hebben laten weten dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen en waarmee zij arrest hebben gevraagd.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

3.1.1.

[appellante] is de partner van [appellant ] .

3.1.2.

[appellant ] is vanaf 1986 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam geweest voor de toenmalige maatschap [maatschap] . [appellant ] is toen deelnemer geworden in de pensioenregeling van [maatschap] die was vastgelegd in een pensioenreglement van 1981.

3.1.3.

Bij brief van 2 december 1991 heeft [maatschap] het volgende medegedeeld:

“Zoals U uit Tussentijds bekend is, is er door de maatschap een commissie VUT/Pensioenen in het leven geroepen, die zich heeft bezig gehouden met het ontwikkelen van voorstellen tot aanpassing van de huidige pensioenregelingen. De commissie bestond uit twee vertegenwoordigers van de maatschap en twee vertegenwoordigers uit de Personeelsraad. Zij werd geadviseerd door een extern deskundige.

De commissie heeft inmiddels rapport uitgebracht en de maatschap en de personeelsraad hebben overeenstemming bereikt over de uitgangspunten van de nieuwe regeling. Met deze brief willen wij U informeren over de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de oude regeling.

Voor de nieuwe regelingen is de ingangsdatum gesteld op 1 januari 1992. (…)

TOELICHTING OP DE BIJLAGE

(…)

e. De indexering is een nieuw fenomeen binnen de pensioenregeling van [maatschap] . Hiermee wordt voorkomen dat door de inflatie de koopkracht van de pensioenen te sterk wordt aangetast. Dit betekent een duidelijke verbetering van de regeling.

(…)

Hiermee zijn in grote lijnen de veranderingen (voor- en nadelen) weergegeven die in de pensioenregeling worden aangebracht. De formalisering van een en ander is nog niet voltooid maar zal vermoedelijk binnen een half jaar worden afgerond.

(…)”.

In de bijlage bij deze brief is het volgende vermeld:

NIEUWE REGELING

(…)

e. Indexering pensioenen

In de nieuwe regeling is het principe van indexering opgenomen, waarbij in beginsel aansluiting wordt gezocht bij de ontwikkeling van het geschoonde prijsindexcijfer van het CBS.

De draagwijdte wordt gelimiteerd door een maximering op het percentage van in de toekomst door de maatschap toe te kennen loonrondes en een in het reglement vast te stellen maximumpercentage van 3% per jaar.

(…)

OUDE REGELING

(…)

Indexering pensioenen

Geen

(…)”

3.1.4.

[appellant ] is per 1 januari 1993 als maat toegetreden tot [maatschap] . Per die datum is de arbeidsovereenkomst geëindigd.

3.1.5.

Op 31 oktober 1994 is een pensioenreglement tot stand gekomen waarvan de ingangsdatum met terugwerkende kracht is vastgesteld op 1 januari 1992. Deze pensioenregeling werd ondergebracht in een nieuwe stichting, de Stichting Pensioenfonds [maatschap] .

Artikel 16 van dat pensioenreglement luidde als volgt:

Artikel 16 Indexering van pensioenen

Deze pensioenregeling kent het principe van indexering waarbij de stichting, na de actuaris te hebben geraadpleegd, jaarlijks per 1 januari de ingegane pensioenen alsmede de nog niet ingegane pensioenen van degenen van wie het deelnemerschap in de pensioenregeling is geëindigd, zal herzien, mits de betrokkene op of na 1 januari 1992 deelnemer in de (voorlopige) pensioenregeling is geweest.

De herziening vindt in beginsel plaats door de laatstgeldende pensioenbedragen – inclusief eerder verleende toeslagen – in dezelfde mate aan te passen als waarin het geschoonde prijsindexcijfer voor de maand oktober van het voorafgaande jaar zich ontwikkeld heeft ten opzichte van dat cijfer voor de maand oktober van het daaraan voorafgaande jaar.

De pensioenen worden in enig jaar maximaal met 3% verhoogd of indien dit minder bedraagt, met het percentage waarmee de salarisschalen bij de werkgever verhoogd worden.”.

3.1.6.

[maatschap] ging in 2001 samen met [accountants & adviseurs] . Kennelijk zijn de pensioenverplichtingen omstreeks die periode van de Stichting Pensioenfonds [maatschap] overgegaan op het pensioenfonds.

3.1.7.

Nadat de werkgever de uitvoeringsovereenkomst met het pensioenfonds had opgezegd, heeft het bestuur van het pensioenfonds besloten tot haar ontbinding en liquidatie. Het pensioenfonds is met ingang van 25 november 2011 ontbonden en verkeert per die datum in liquidatie. Het pensioenfonds heeft alle pensioenverplichtingen per 1 januari 2012 overgedragen aan Zwitserleven .

3.2.1.

[appellant ] en [appellante] hebben in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat zij recht hebben op prijsindexering van het premievrije pensioen bij het pensioenfonds overeenkomstig het pensioenreglement van 1 januari 1992 en te bepalen dat het pensioenfonds jegens hen toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van het pensioenreglement, met veroordeling van het pensioenfonds in de proceskosten.

Daartoe hebben [appellant ] en [appellante] , samengevat, aangevoerd dat een onvoorwaardelijke indexering is toegezegd en dat het pensioenfonds daaraan niet heeft voldaan.

Het pensioenfonds heeft daartegen meerdere verweren gevoerd, maar vooropgesteld dat de indexatieregeling altijd voorwaardelijk is geweest.

3.2.2.

Nadat een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden is de kantonrechter bij tussenvonnis van 6 november 2014, samengevat, tot de volgende oordelen gekomen. [appellante] zal niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, het beroep van het pensioenfonds op verjaring faalt, [appellant ] heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van onterechte wijzigingen of overdrachten en de indexering heeft een voorwaardelijk karakter. Vervolgens heeft de kantonrechter partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de vraag of de pensioenrechten op juiste wijze zijn geïndexeerd, uitgaande van de voorwaardelijkheid van de indexeringsregeling.

3.2.3.

Partijen hebben vervolgens akten genomen en zich over laatstgenoemde kwestie uitgelaten. [appellante] en [appellant ] hebben aangevoerd dat de pensioenrechten onvoldoende zijn geïndexeerd, ook wanneer uit wordt gegaan van de voorwaardelijkheid van de indexeringsregeling. [appellante] en [appellant ] hebben daarbij de kantonrechter verzocht het pensioenfonds te bevelen bepaalde documenten in het geding te brengen. Het pensioenfonds heeft aangevoerd dat de pensioenrechten op juiste wijze zijn...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT