Uitspraak Nº 200.194.425/01. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2017-03-28

ECLIECLI:NL:GHARL:2017:2684
Docket Number200.194.425/01
Date28 Marzo 2017
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.194.425/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/147541 / KG ZA 16-67)

arrest in kort geding van 28 maart 2017

in de zaak van

[appellante] ,

wonende te [A] ,

appellante,

in eerste aanleg: eiseres,

hierna: [appellante],

advocaat: mr. M. van Mourik, kantoorhoudend te Heerenveen,

tegen

Coöperatieve Rabobank U.A.,

gevestigd te [B] ,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna: de Rabobank,

advocaat: mr. C.R.E. ten Cate, kantoorhoudend te Utrecht.

1 Het verloop van de procedure in hoger beroep
1.1

Het verloop van de procedure in hoger beroep is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties);
- de akte uitlating producties aan de zijde van [appellante] ;
- de antwoordakte tevens akte overlegging producties aan de zijde van de Rabobank;
- de antwoordakte aan de zijde van [appellante] .
Vervolgens hebben partijen stukken overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

1.2

De vordering van [appellante] in hoger beroep strekt ertoe dat het vonnis van de voorzieningenrechter wordt vernietigd en dat haar oorspronkelijke vorderingen alsnog worden toegewezen.

2 De vaststaande feiten
2.1

De voorzieningenrechter heeft de feiten vastgesteld. Het hof sluit bij de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten aan, voor zover daartegen geen bezwaar is gemaakt. Deze feiten komen, aangevuld met wat andere feiten, op het volgende neer.

2.2

[appellante] is de partner van de heer [C] (hierna: [C] ). [C] was in 2014 [C] was eigenaar van Handelsonderneming [D] , een kringloopwinkel in

[E] .

2.3

In verband met de voorgenomen aankoop van een woning is op 8 april 2014 namens [C] en [appellante] , die toen 19 jaar oud was, door Groenhout Financiële Dienstverlening een aanvraag ingediend bij de Rabobank voor een hypothecaire lening van
€ 300.000,-. Bij deze aanvraag werden salarisspecificaties van [C] en [appellante] overgelegd. [appellante] zou blijkens de bij de hypotheekaanvraag overgelegde salarisspecificaties een dienstverband hebben bij deze kringloopwinkel en € 3.200,- bruto per vier weken verdienen. Op 11 april 2014 zijn op verzoek van de Rabobank werkgeversverklaringen ten aanzien van [C] en [appellante] aan de Rabobank verstrekt.

2.4

Op 17 april 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de Rabobank en [C]

en [appellante] omtrent de hypotheekaanvraag. De Rabobank heeft [C] en [appellante]

aan het einde van het gesprek meegedeeld dat zij de hypotheekaanvraag afwees. In het gespreksverslag dat naar aanleiding van dit gesprek is opgesteld, is onder meer het volgende vermeld:
Conclusie
Mevrouw werkt voor het bedrijf (handelsonderneming [D] ) van haar vriend en hoewel het salaris hoog is kan het bedrag wel door de heer [C] verklaard worden. Feit blijft dat meneer als eigenaar van [D] zelf de hoogte van het salaris van zijn personeel kan bepalen (in dit geval zijn vriendin). De ontvangst van de salarisbetaling is niet geheel sluitend. Dit komt vooral omdat eerst een gedeelte via de Rabobank is ontvangen en daarna een gedeelte via de Regiobank. Hierdoor is er niet altijd een duidelijke relatie tussen de geldstromen en haar salaris.
Tijdens het gesprek had ik het idee dat de klant zich van de “domme” hield. Mevrouw heeft niets gezegd behalve dat ze er geen verstand van heeft.
Door ons [F] en [G] wordt, naar aanleiding van de bevindingen en het gesprek het volgende geconcludeerd:
thans niet kunnen bewijzen of door de klanten “Valsheid in geschrifte” is gepleegd op grond waarvan de Rabobank aangifte zou kunnen doen. De administratie van de klant lijkt een “rommeltje”. Door onduidelijke vastlegging en ondoorzichtige betaalstromen kan niet alles worden verklaard. Maar dit is meer voor de belastingdienst om hier een oordeel over te geven. Maar er is geen bewijs dat de klant niet integer handelt.
Aan het eind van het gesprek de klant medegedeeld dat de bank de klant niet kan financieren omdat de continuïteit van de ontvangsten van het PGB budget mijns inziens niet vast te stellen is. Aangegeven dat de bank het risico te hoog acht en hier geen financiering op kan verstrekken.

2.5

Op 23 april 2014 is bij de Rabobank online een doorlopend krediet aangevraagd ter

hoogte van € 20.000,-. In het online ingevulde aanvraagformulier is aangegeven dat de

aanvraag werd ingediend door [appellante] , dat zij een ongehuwde alleenstaande vrouw

was met een bruto inkomen per maand van € 3.200,- en dat het inkomen van haar partner

€ 0,- bedroeg.

2.6

Na deze kredietaanvraag heeft de Rabobank aanvullend onderzoek uitgevoerd en

[appellante] en [C] vervolgens uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek, waarvan een gespreksverslag is opgesteld, heeft plaatsgevonden op 8 mei 2014. [appellante] was niet bij dit gesprek aanwezig. Volgens [C] was zij niet aanwezig, omdat hij haar niet had ingelicht over het gesprek. Tijdens dit gesprek heeft de Rabobank aan [C] de resultaten van haar onderzoek voorgehouden. [C] heeft daarop toegegeven dat de bij de hypotheekaanvraag overgelegde salarisspecificatie van hem in opdracht van hem valselijk was opgemaakt door Administratiekantoor Siemen [H] , dat de overgelegde werkgeversverklaring die op zijn naam stond valselijk door hem was opgemaakt en dat hij de overgelegde werkgeversverklaring die op naam van [appellante] stond door een vrijwilliger van Handelsonderneming [D] had laten invullen en ondertekenen. Volgens [C] was [appellante] van dit alles niet op de hoogte. De salarisstrook van [appellante] klopt volgens hem wel; voor zover hem bekend, krijgt zij salaris uitbetaald.

2.7

Op 15 mei 2014 heeft de Rabobank telefonisch contact gehad met [appellante] en

haar in de gelegenheid gesteld haar betrokkenheid bij de hypotheek- en kredietaanvraag en

de hierbij overgelegde stukken toe te lichten. In dat gesprek heeft [appellante] de

Rabobank voor nadere inlichtingen verwezen naar haar advocaat.

2.8

Op 10 juni 2014 heeft de Rabobank aangifte gedaan tegen [C] en [appellante]

ter zake van het vermoeden van valsheid in geschrifte, het opzettelijk verstrekken van valse

informatie en poging tot oplichting.

2.9

In een brief van 25 juli 2014 heeft de Rabobank [appellante] in de gelegenheid gesteld haar zienswijze te geven over de twijfels die bij de Rabobank zijn ontstaan ten aanzien van de juistheid van de verstrekte gegevens betreffende het dienstverband van [appellante] bij Handelsonderneming [D] . De Rabobank verzocht [appellante] een overzicht van haar arbeidsverleden te overleggen, bij gebreke waarvan zij zou overgaan tot registratie van [appellante] in het Externe Verwijzingsregister van de NVB en zij een melding zou doen bij de SFH.

2.10

De Nederlandse Vereniging van Banken, het Verbond van Verzekeraars, de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland en de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken hebben gezamenlijk een signaleringssysteem opgezet, dat regeling vindt in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (verder het Protocol), dat via internet raadpleegbaar is. In het Protocol is - voor zover van belang - het volgende

bepaald:

" 3.1 Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister
3.1.1. Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende

Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het

in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident. (...)

3.1.2

Aan het Incidentenregister is het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT