Uitspraak Nº 200.196.578_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2018-07-03

ECLIECLI:NL:GHSHE:2018:2812
Date03 Julio 2018
Docket Number200.196.578_01
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.196.578/01

arrest van 3 juli 2018

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna te noemen de man,

advocaat: mr. C.F.A. Cadot te Roosendaal,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat: mr. F.J. Koningsveld te Breda,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 20 september 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/303061/ HA ZA 15-510 gewezen vonnis van 20 april 2016.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenarrest van 20 september 2016;

  • -

    het proces-verbaal van comparitie van partijen van 15 november 2016;

  • -

    het proces-verbaal van (voortzetting) comparitie van partijen van 8 mei 2017;

  • -

    de memorie van grieven tevens houdende akte wijziging grondslag vordering;

  • -

    de ambtshalve door de rolraadsheer verleende akte niet-dienen van 26 september 2017;

  • -

    de akte van 7 november 2017 namens de vrouw;

  • -

    de antwoordakte van 12 december 2017 namens de man.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6 De verdere beoordeling
6.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

6.1.1.

Partijen zijn op 14 mei 2001 met elkaar gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden. Deze huwelijkse voorwaarden bevatten, voor zover in hoger beroep van belang, de navolgende bepalingen:

Artikel 1
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
(…)

Artikel 2

Ieder van de echtgenoten is uitsluitend aansprakelijk voor de schulden die door hem zijn aangegaan, voor zover de wet daarop geen uitzondering maakt.

(…)

Artikel 4
De echtgenoten zijn, voor zover zij niet anders overeenkomen, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, naar de waarde op de dag van de onttrekking. Deze vergoeding is terstond opeisbaar, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich hiertegen verzetten.
(…)
Artikel 7
1 De kosten van de gemeenschappelijke huishouding (…) alsmede de kosten van ontwikkeling en ontspanning van de gezinsleden worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan. Onder deze kosten worden mede verstaan premies voor gebruikelijke verzekeringen, de huurprijs voor de echtelijke woning en renten van geldleningen aangegaan ten behoeve van de financiering van voor het gemeenschappelijke huishouden bestemde zaken zoals de woning.
2. De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het te veel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.
(…)

Artikel 9

Het recht tot het vorderen van het te veel bijgedragene in de kosten van de huishouding als bedoeld in artikel 7 vervalt een half jaar na de ontbinding van het huwelijk (…)”.

6.1.2.

Tussen partijen is bij beschikking van 8 augustus 2012 de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 22 augustus 2012 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

6.1.3.

De man had op 3 augustus 2006 een restschuld vanwege een krediet bij de Postbank van € 18.675,86. In augustus 2006 heeft de vrouw deze lening afgelost.

6.1.4.

In april 2008 heeft de vrouw samen met haar dochter, mevrouw [dochter van geintimeerde] en schoonzoon, de heer [schoonzoon van geintimeerde] (hierna tezamen genoemd: [dochter en schoonzoon van geintimeerde] ) een onroerende zaak gekocht, bestaande uit een woning en een bijgebouw aan de [adres] te [plaats] .

6.1.5.

De onroerende zaak is belast met een hypothecaire geldlening bij de ING bank van € 458.000,--. De woning is aangemerkt als woonruimte voor [dochter en schoonzoon van geintimeerde] . Het bijgebouw is aangemerkt als woonruimte voor de vrouw en de man (hierna te noemen: de echtelijke woning).

6.1.6.

Tussen de man enerzijds (“gebruiker”) en anderzijds de vrouw en [dochter en schoonzoon van geintimeerde] (“eigenaar”) is op 11 april 2008 een gebruiksovereenkomst voor het bijgebouw tot stand gekomen.

De gebruiksovereenkomst bevat, voor zover in hoger beroep van belang, de volgende bepalingen:

“ De eigenaar verklaart hierbij een overeenkomst te sluiten met de gebruiker inzake een persoonlijk (gratis) recht tot gebruik van het bij de ondergetekende sub 1b, echtgenote van gebruiker, in gebruik zijnde deel van het de eigenaar toebehorende registergoed, met al hetgeen daartoe behoort. De gebruiker is niet verplicht tot het betalen van een vergoeding voor dit gebruik dat hem door de in gebruik gevende partij wordt verstrekt.

Deze gebruiksovereenkomst kan nooit worden aangemerkt als een huurovereenkomst en eindigt:

(…)

- indien de gebruiker het registergoed metterwoon verlaat;

- indien de eigenaar het registergoed wensen te verkopen;

(…)

De ondergetekenden verklaren deze overeenkomst te hebben gesloten onder de volgende bepalingen:

(…)

14. De gebruiker zal bij beëindiging van de bruikleenovereenkomst de inbruikleen gegeven woonruimte terstond leeg en ontruimd aan de eigenaren ter beschikking stellen (….)

Tot slot komen partijen overeen dat in het geval de gebruiksovereenkomst eindigt anders dan door overlijden en ongeacht de reden van beëindiging, de eigenaren aan de gebruiker in contanten zullen volden ten behoeve van herinrichtings- en verhuiskosten en andere kosten: een bedrag van eenduizend tweehonderd euro (€ 1.200,= per jaar te rekenen vanaf de begindatum van de gebruiksperiode of 11 april 2008.

Deze vergoeding zal maximaal twaalfduizend euro (€ 12.000,00) bedragen. “

6.1.7.

Partijen zijn met [dochter en schoonzoon van geintimeerde] overeengekomen dat maandelijks aan [schoonzoon van geintimeerde] een vergoeding wordt voldaan van € 1.300,--. [schoonzoon van geintimeerde] betaalde daarvan de hypotheekrente en de nota’s van gas, water en licht. Dit bedrag is gedurende de periode van maart 2010 tot mei 2012 door partijen voldaan. Deze betalingen vonden in maart, april en mei 2010 plaats ten laste van de bankrekening van de man (ING [bankrekening van de man] ) en vanaf juni 2010 ten laste van de gezamenlijke rekening van partijen (ING [bankrekening van de man] ; de oorspronkelijke bankrekening van de man was op dat moment gewijzigd in een “en/of-rekening”).

6.1.8.

Op 18 maart 2010 hebben partijen een flexibel krediet afgesloten bij de ABN AMRO bank (rekeningnummer NL ABNA [rekeningnummer] ) voor een bedrag van € 29.999,--. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze schuld. Ten tijde van het feitelijk uiteengaan van partijen op 19 mei 2012 bedroeg deze schuld € 22.752,40.

6.1.9.

Op 21 december 2010 hebben de vrouw en [dochter en schoonzoon van geintimeerde] de onroerende zaak te koop aangeboden.

6.1.10.

De vrouw heeft de man op 13 maart 2012 medegedeeld dat zij wenste te scheiden. Op 19 mei 2012 heeft de man de echtelijke woning verlaten.

6.1.11.

Tussen partijen is de financiële afwikkeling van de beëindiging van het huwelijk in geschil.

6.2.1.

De man heeft in eerste aanleg in conventie veroordeling van de vrouw gevorderd tot betaling van € 58.319,66. Deze vordering is als volgt opgebouwd:

  1. aflossing flexibel krediet € 26.320,16

  2. aflossing lening [schuldeiser] € 10.000,--

  3. kosten advocaat € 299,50

  4. vergoeding gebruiksovereenkomst € 4.800,--

  5. woonlasten € 16.900,--

6.2.2.

De vrouw heeft in eerste aanleg in reconventie veroordeling van de man gevorderd tot betaling van € 22.000,-- op grond van een tussen partijen mondeling gesloten overeenkomst.

6.2.3.

De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 2 december 2015 een comparitie van partijen gelast. Op 16 maart 2016 is ten overstaan van de rechtbank deze comparitie gehouden. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt.

6.2.4.

De rechtbank heeft vervolgens in het bestreden vonnis de vorderingen in conventie sub i, ii, iii en v afgewezen. De vordering sub iv is toegewezen ter grootte van € 1.600,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2015. De vordering in reconventie is afgewezen. De proceskosten zijn door de rechtbank gecompenseerd.

6.3.1.

Bij appeldagvaarding van 14 juli 2016 is de man tijdig in hoger beroep gekomen.

6.3.2

Bij tussenarrest van 20 september 2016 heeft het hof een comparitie van partijen na aanbrengen gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 15 november 2016 en is voortgezet op 8 mei 2017. Partijen hebben ter comparitie geen minnelijke regeling getroffen.

6.3.3.

De man heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis (het hof begrijpt: voor zover daarbij zijn vorderingen zijn afgewezen) en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. De man heeft hiertoe 11 (XI) grieven aangevoerd en daarbij tevens de grondslag van zijn vorderingen gewijzigd.

6.3.4.

De grieven hebben betrekking op:

  • -

    de aflossing van de lening van [schuldeiser] (€ 10.000,--) (grieven I, II, III);

  • -

    de aflossing van het flexibel krediet (€ 26.326,16) (grieven IV, V, VI, VII, VIII, IX);

  • -

    de kosten van de advocaat (grief X);

  • -

    de woonlasten (grief XI)

akte niet dienen

6.4.1.

De rolraadsheer heeft op 26 september 2017 ambtshalve de akte niet-dienen memorie van antwoord verleend.

6.4.2.

De vrouw heeft vervolgens ter rolzitting van 7 november 2017 een akte genomen waarin zij principaal verweer voert.

6.4.3.

Bij...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT