Uitspraak Nº 200.196.161/01. Gerechtshof Den Haag, 2017-05-17

ECLIECLI:NL:GHDHA:2017:2212
Docket Number200.196.161/01
Date17 Mayo 2017
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

zaaknummer : 200.196.161/01

zaak- en rekestnummers rechtbank : C/10/453878 / FA RK 14-5079 en

C/10/467189 / FA RK 15-13

beschikking van de meervoudige kamer van 17 mei 2017

inzake

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vrouw,

en

[de jongmeerderjarige] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [de jongmeerderjarige] ,

appellanten in het principaal hoger beroep,

verweerders in het incidenteel hoger beroep,

hierna gezamenlijk te noemen: appellanten,

advocaat mr. J. Mulder te Rotterdam,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. S.C. Braun te Rotterdam.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Appellanten zijn op 26 juli 2016 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 26 april 2016.

2.2

De man heeft op 1 november 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3

Appellanten hebben op 14 december 2016 een verweerschrift incidenteel appel tevens houdende wijziging c.q. vermeerdering verzoek partneralimentatie ingediend.

2.4

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van appellanten:

  • -

    een journaalbericht van 19 september 2016 met bijlagen, ingekomen op 21 september 2016

  • -

    een journaalbericht van 5 december 2016 met bijlagen, ingekomen op 6 december 2016;

  • -

    een journaalbericht van 27 december 2016 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;

van de zijde van de man:

- een brief van de zijde van de man met bijlagen, ingekomen op 27 december 2016.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 6 januari 2017 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:

  • -

    de vrouw, bijgestaan door advocaat van appellanten;

  • -

    de man, bijgestaan door zijn advocaat en een kantoorgenoot.

3 De feiten
3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Het huwelijk van partijen is op 18 november 2015 ontbonden door echtscheiding.

3.2

Partijen zijn de ouders van:

  • -

    [de jongmeerderjarige] , en

  • -

    [de minderjarige] , geboren [in] 1999 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ),

(hierna ook: de kinderen).

3.3

Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4 De omvang van het geschil

Het hof zal verzoeken van partijen in het navolgende per onderwerp bespreken.

5 De motivering van de beslissing

Alimentatie [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige]

Geschil

5.1

Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van die beschikking als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , voor wat betreft de na 26 april 2016 te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren
€ 618,50 per maand en als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [de jongmeerderjarige] , telkens voor wat betreft de na heden te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 727,50 per maand.

5.2

De appellanten verzoeken te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 6 augustus 2014 zal voldoen een bedrag van € 2.591,- per maand en als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [de jongmeerderjarige] een bedrag van € 3.051,- per maand. De man verweert zich daartegen en verzoekt in incidenteel hoger beroep de alimentatie voor de kinderen vast te stellen op € 594,- per kind per maand met ingang van de datum van indiening van dit verweerschrift.

Behoefte kinderen

5.3

Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de behoefte van kinderen speelt het welvaartsniveau ten tijde van het huwelijk een rol (vgl. HR 3 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7050, NJ 2010 en HR 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3479). In de onderhavige zaak staat niet ter discussie dat het besteedbaar inkomen van partijen ten tijde van het huwelijk aanzienlijk boven de € 5.000,- netto per maand lag. Het hof is dan ook van oordeel dat niet langer kan worden aangesloten bij het maximale bedrag aan behoefte bij het geldende hoogste tabelinkomen conform de tabel eigen aandeel van de kosten van de kinderen, voor zover aangetoond wordt dat de behoefte van de kinderen de tabelbedragen overstijgt.

5.4

Bij brief van 27 december 2016 hebben appellanten een behoefteberekening overgelegd van [de minderjarige] en [de jongmeerderjarige] . De behoefte van [de minderjarige] is becijferd op € 1.278,50 netto per maand en die van [de jongmeerderjarige] is € 2.484,05 netto per maand. Het hof heeft deze behoefteberekeningen ter zitting integraal met partijen besproken en zal die tot uitgangspunt nemen. Daarbij overweegt het hof dat [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] in beginsel gelijk dienen te worden behandeld.

[de jongmeerderjarige]

5.5

Het hof behandelt in het navolgende de door appellanten opgevoerde posten in de overgelegde behoeftelijst van [de jongmeerderjarige] ieder afzonderlijk.

  1. Appellanten voeren ten aanzien van [de jongmeerderjarige] onder de post “inkomen”, een bedrag op van € 40,- per maand aan werk en een ad € 270,- per maand aan zakgeld, maar brengen die niet in mindering op het totale bedrag aan behoefte. Het hof overweegt als volgt. Op grond van art. 1:392 lid 2 BW in verbinding met art. 1:395a BW speelt de behoeftigheid van de jongmeerderjarige geen rol bij het vaststellen van de onderhoudsplicht van de ouders. Ouders zijn immers onderhoudsplichtig jegens hun kinderen die jonger zijn dan 21 jaar, ook als die kinderen niet behoeftig zijn doordat zij in hun eigen levensonderhoud zouden kunnen voorzien, bijvoorbeeld door te werken (vgl. HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2234). Derhalve laat het hof de inkomsten die [de jongmeerderjarige] zou ontvangen uit arbeid, zakgeld alsmede de door de man gestelde toeslag van de DUO van € 244,16 per maand, buiten beschouwing.

  2. Niet ter discussie staat dat de kosten van lesgeld en boeken van [het lyceum] € 39,- per maand bedroegen, zodat het hof dit bedrag in aanmerking neemt bij de bepaling van de behoefte van [de jongmeerderjarige] .

  3. Met de door appellanten opgevoerde kosten van bijles ad € 258,- per maand, houdt het hof geen rekening, nu ter zitting door de vrouw is erkend dat [de jongmeerderjarige] geen bijlessen volgt en de overgelegde facturen zien op in het verleden gevolgde lessen.

  4. Het hof houdt voorts rekening met een bedrag van € 450,- per maand aan huur, aangezien dit bedrag het hof redelijk voorkomt bij een uitwonende student.

  5. De door de man niet weersproken posten van kosten aan onderhoud (loodgieter) ad
    € 16,08 per maand, premie zorgverzekering ad € 106,50 per maand en OV-kaart ad
    € 20,- per maand, neemt het hof in aanmerking, met dien verstande dat het hof – gezien het standpunt van de man – een bedrag van € 83,- per maand aan zorgtoeslag in mindering brengt.

  6. Ter zitting heeft de vrouw te kennen gegeven dat het opgevoerde bedrag aan eten ad € 57,11 per maand onjuist is en dat het € 100,- per maand bedraagt. Nu de man dit niet bestrijdt, zal het hof dit bedrag in aanmerking nemen.

  7. Het hof acht het redelijk om ten aanzien van de kosten van de mobiele telefoon, rekening te houden met het door appellanten opgevoerde bedrag van € 65,- per maand.

  8. Voorts neemt het hof ten aanzien van de post “toiletries” een gelijk bedrag in aanmerking als ten aanzien van [de minderjarige] , te weten € 27,03 per maand.

  9. Het hof neemt de door de man weersproken post Ziggo ad € 34,95 in aanmerking.

  10. Het hof is van oordeel dat het, gezien de welstand van partijen, redelijk is om
    rekening te houden met een bedrag van € 100,- per maand aan uiteten en uitgaan.

  11. Het hof houdt rekening met het door appellanten opgevoerde en door de man niet betwiste bedrag van € 8,33 op aan kosten van stomerij/hakken.

  12. Appellanten voeren tevens een bedrag van € 30,- per maand op aan kosten van cadeaus. De man meent dat daar geen rekening mee moet worden gehouden, nu dit bedrag niet is onderbouwd met verificatoire bescheiden. Het hof acht het redelijk om, evenals bij [de minderjarige] , rekening te houden met een bedrag van € 25,- per maand.

  13. Het hof komt het door appellanten opgevoerde bedrag van € 30,- per maand aan kosten kapper niet onredelijk voor, gezien de welstand tijdens het huwelijk, zodat het hof dit bedrag in aanmerking neemt.

  14. Voorts acht het hof het redelijk om bij de bepaling van de behoefte rekening te houden met een bedrag van € 100,- per maand aan kosten van vakanties.

  15. Appellanten hebben de volgende kosten met betrekking tot de scooter van [de jongmeerderjarige] opgevoerd, namelijk scooteronderhoud ad € 27,69 per maand, -verzekering ad
    € 158,33 en benzine ad € 18,10. Het hof acht het redelijk om rekening te houden met een bedrag van in totaal € 100,- per maand.

  16. Gezien de gemotiveerde betwisting door de man, neemt het hof een bedrag van € 100,- per maand aan kosten van kleding in aanmerking.

  17. Het hof houdt geen rekening met enig bedrag aan kattenvoer, nu appellanten – gezien gemotiveerde betwisting daarvan door de man – niet hebben aangetoond dat [de jongmeerderjarige] over een kat beschikt en daarvoor kosten maakt.

  18. ...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT