Uitspraak Nº 200.199.997/01 NOT en 200.199.518/01 NOT. Gerechtshof Amsterdam, 2017-06-13

ECLIECLI:NL:GHAMS:2017:2259
Date13 Junio 2017
Docket Number200.199.997/01 NOT en 200.199.518/01 NOT
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)

beslissing

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummers : 200.199.518/01 NOT en 200.199.997/01 NOT

nummers eerste aanleg : SHE/2016/5, SHE/2016/16 en SHE/2016/22

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 13 juni 2017

inzake 200.199.518/01 NOT

[naam] ,

notaris te [plaats] ,

appellant,

tegen

[naam] ,

wonend te [plaats] ,

geïntimeerde,

en

inzake 200.199.997/01 NOT

[naam] ,

wonend te [plaats] ,

appellant,

tegen

[naam] ,

notaris te [plaats] ,

geïntimeerde.

1 De gedingen in hoger beroep
1.1.

In de zaak met nummer 200.199.518/01 NOT heeft appellant (hierna: de notaris) op

22 september 2016 een beroepschrift met bijlagen bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort 's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 19 september 2016 (ECLI:NL:TNORSHE:2016:33). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klachten van geïntimeerde (hierna: klager) tegen de notaris niet-ontvankelijk verklaard voor zover de klachten reeds zijn opgeworpen in de eerdere tuchtprocedure (zaaknummer SHE/2014/73), de klachten op drie onderdelen gegrond verklaard zonder daaraan een maatregel te verbinden en de klachten voor het overige ongegrond verklaard.

1.2.

Klager heeft op 31 oktober 2016 een verweerschrift en op 17 november 2016 een aanvullend verweerschrift bij het hof ingediend.

1.3.

In de zaak met nummer 200.199.997/01 NOT is door klager bij een op 29 september 2016 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift met bijlagen eveneens hoger beroep ingesteld tegen voormelde beslissing van de kamer.

1.4.

Van de notaris is op 26 oktober 2016 een verweerschrift met bijlagen ontvangen.

1.5.

Bij brief van 7 december 2016 heeft klager nadere producties in het geding gebracht. Het hof heeft bij brief van 9 december 2016 (met een kopie aan de notaris) aan klager bericht dat het procesreglement verzoekschriftprocedures in handels- en insolventiezaken toestaat dat (tot tien dagen) voorafgaand aan de mondelinge behandeling nadere producties in het geding worden gebracht, maar niet de mogelijkheid biedt om naast het beroepschrift en het verweerschrift verdere reacties/schriftelijke uiteenzettingen in te dienen, tenzij het hof daarom uitdrukkelijk vraagt, dat de brief van klager buiten beschouwing wordt gelaten voor zover dit stuk een inhoudelijke reactie/uiteenzetting behelst en dat van de bij de brief van klager gevoegde producties door het hof voorafgaand aan de zitting kennis wordt genomen.

1.6.

De zaken zijn gezamenlijk behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 2 maart 2017. De notaris en klager zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. Na afloop van de zitting heeft de voorzitter de behandeling van de zaken gesloten en partijen medegedeeld dat het hof op 16 mei 2017 uitspraak zal doen.

1.7.

Op 21 april 2017 heeft het hof de behandeling van de zaken heropend en partijen bij brief van diezelfde datum in de gelegenheid gesteld te reageren op nieuwe informatie die het hof van de kamer heeft ontvangen die van belang is of kan zijn voor de behandeling van de zaken in hoger beroep. Het hof heeft de uitspraakdatum van 16 mei 2017 laten vervallen.

1.8.

Op 4 mei 2017 heeft klager een reactie bij het hof ingediend. Van de notaris is geen reactie ontvangen.

1.9.

Bij brief van 6 juni 2017 heeft het hof partijen medegedeeld dat op 13 juni 2017 uitspraak in de zaken zal worden gedaan.

2 Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3 Feiten
3.1.

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klager heeft tegen de vaststelling van die feiten op punten bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.

3.2.

Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.

3.2.1.

De moeder van klager, [naam] , is op 11 mei 2011 overleden. De vader van klager, [naam] (verder: vader), is op 19 juni 2011 overleden. Klager en zijn twee zussen zijn als erfgenamen gerechtigd tot de nalatenschap van vader. Klager heeft deze nalatenschap zuiver aanvaard. De zussen van klager hebben deze nalatenschap beneficiair aanvaard.

3.2.2.

Op verzoek van de zussen van klager is de notaris door de rechtbank Oost-Brabant met ingang van 16 april 2014 tot vereffenaar van de nalatenschap van vader benoemd.

3.2.3.

Tot de nalatenschap van vader behoort onder meer (een onverdeeld aandeel in) de in België gelegen ouderlijke woning (verder: de woning). Op de woning rusten twee rechten van hypotheek; een recht van eerste hypotheek ten behoeve van Rabobank N.V. (verder: de bank) en een recht van tweede hypotheek ten behoeve van de Federale Overheidsdienst Financiën (verder: FOD Financiën), de Belgische belastingdienst.

3.2.4.

In verband met de Belgische aspecten van de nalatenschap zijn in elk geval een Belgische notaris, [naam] , (verder: notaris [naam] ) en een Belgische advocaat, [naam] , betrokken geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap van vader.

3.2.5.

In een eerdere tuchtprocedure heeft klager klachten tegen de notaris ingediend bij de kamer met betrekking tot de (afwikkeling van de) nalatenschap van vader (deze zaak is bij de kamer bekend onder klachtnummer SHE/2014/73). De klachten zagen op verwijten a) dat de notaris niet onafhankelijk zou zijn, b) dat de benoeming van notaris tot vereffenaar onrechtmatig zou zijn, c) dat de betrokkenheid van de notaris ertoe heeft geleid dat een zus van klager de woning heeft bewoond zonder betaling van een woonvergoeding en zonder onderhoud aan de woning te verrichten, d) aangaande de betrokkenheid van de notaris bij de wijze waarop de nalatenschap is aanvaard en e) aangaande de betrokkenheid van de notaris bij de wijze waarop de onderhandse verkoop van de woning op de rails is gezet.

De kamer heeft bij beslissing van 21 september 2015 deze klacht(en) niet-ontvankelijk verklaard en daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen.

“2.3. Vaststaat dat klager ter zitting van 16 maart 2015 expliciet heeft verklaard dat de klacht als ingetrokken kan worden beschouwd indien de Rabobank instemt met een verkrijging door hem van de woning die onderdeel uitmaakt van deze nalatenschap.

2.4.

Voorts is komen vast te staan dat de Rabobank inmiddels heeft ingestemd met deze verkrijging door klager.

2.5.

Uit artikel 99, lid 16 Wna volgt dat verdere behandeling van de klacht, na intrekking daarvan door de klager, slechts aan de orde kan zijn indien het algemeen belang dit naar het oordeel van de kamer vordert of indien de beklaagde notaris schriftelijk verklaart voortzetting van de behandeling van de klacht te verlangen.

2.6.

Naar het oordeel van de kamer is niet gebleken van een algemeen belang dat voortzetting van de behandeling vordert....

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT