Uitspraak Nº 200.199.911/01. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2019-01-29

ECLIECLI:NL:GHARL:2019:748
Docket Number200.199.911/01
Date29 Enero 2019
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.199.911/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 3667502)

arrest van 29 januari 2019

in de zaak van

1 [appellant] ,

wonende te [A] ,

hierna: [appellant] ,

in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,

2. [appellante],

wonende te [B] ,

hierna: [appellante],

in eerste aanleg: gedaagde,

appellanten,

hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten] c.s.,

advocaat: mr. J.G. Geerdes, kantoorhoudend te Almere,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [C] ,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,

hierna: [geïntimeerde],

advocaat: mr. M. Blok, kantoorhoudend te Ede.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 april 2018 hier over.

1.2

Het verdere verloop blijkt uit:
- de brief van mr. Menting van 13 juli 2018 in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [appellant] ,
- de antwoordbrief van mr. Blok van 18 juli 2018,

- het proces-verbaal van de op 30 juli 2018 gehouden - met instemming van partijen enkelvoudige - comparitie van partijen.

1.3

Vervolgens heeft [geïntimeerde] na een aanhouding voor minnelijk overleg de (aanvullende) stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

1.4

De vordering van [appellanten] c.s. in hoger beroep strekt tot vernietiging van de vonnissen van de kantonrechter te Almere van 22 juli 2015, 2 februari 2016 [hof verstaat:

10 februari 2016] en 15 juni 2016, en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen, met veroordeling van hem in de kosten in beide instanties.

2 De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.

2.1

[geïntimeerde] heeft aan [appellanten] c.s. verhuurd de hem in eigendom toebehorende woning aan de [a-straat 1] te [A] . De huurovereenkomst is schriftelijk vastgelegd en was aangegaan voor een bepaalde tijd. Op de huurovereenkomst zijn de “algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte model 2003” van toepassing verklaard. [appellanten] c.s. waren jegens [geïntimeerde] hoofdelijk verbonden tot nakoming van de huurdersverplichtingen uit die overeenkomst.

2.2

Vanaf de maand oktober 2013 hebben [appellanten] c.s. de huur niet voldaan. De maandelijkse huurprijs bedroeg toen € 1.500,- per maand.

2.3

[appellanten] c.s. hebben rond 1 oktober 2014 de woning verlaten.

2.4

Na verkregen verlof heeft [geïntimeerde] ten laste van [appellanten] c.s. op

24 november 2014 verschillende conservatoire derdenbeslagen gelegd ter verzekering van het verhaal van zijn vordering wegens huurachterstand.

3
3. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg en het vervolg daarop
3.1

[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, na wijziging en vermeerdering van eis,
– samengevat – gevorderd [appellanten] c.s. te veroordelen tot betaling aan hem van:
a.) een bedrag van € 23.145,39,- (waarin begrepen aan hoofdsom € 21.000,-, aan wettelijke handelsrente tot en met 26 november 2014 € 297,45 en aan buitengerechtelijke kosten € 1.757,94) te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 21.000,- vanaf 26 november 2014;
b.) een bedrag van € 1.500,- per maand met ingang van 1 december 2014 en vanaf

1 mei 2015 een bedrag van € 1.550,- per maand;

c.) de contractuele boete over de periode vanaf oktober 2013 tot en met maart 2015, in totaal een bedrag van € 3.600,-, te vermeerderen met € 200,- per maand vanaf april 2015 tot en met april 2016 voor iedere maand dat [appellant] de overeengekomen huur niet voor de tiende dag van iedere maand heeft betaald,
d.) de proceskosten, met inbegrip van de nakosten en de beslagkosten.

3.2

[geïntimeerde] heeft aan zijn vorderingen in de kern ten grondslag gelegd dat partijen schriftelijk een tussentijds niet opzegbare huurovereenkomst hebben gesloten voor de periode van 1 mei 2012 tot 1 mei 2016, tegen een maandelijkse huurprijs van € 1.500,- voor

de periode tot 1 mei 2015 en van € 1.550,- voor de periode vanaf 1 mei 2015. Vanaf oktober 2013 zijn [appellant] c.s. hun huurbetalingsverplichtingen niet nagekomen.

3.3

[appellant] - [appellante] is in eerste aanleg niet verschenen - heeft verweer gevoerd. Onder meer heeft hij aangevoerd dat de huurovereenkomst wel tussentijds opzegbaar was en dat hij de overeenkomst op 20 juni 2014 rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 1 oktober 2014. In reconventie heeft hij gevorderd voor recht te verklaren dat de huurovereenkomst per 1 oktober 2014 is geëindigd en dat met ingang van die datum hij geen huurtermijnen meer verschuldigd is.

3.4

In het tussenvonnis van 22 juli 2015 heeft de kantonrechter [appellant] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat partijen zijn overeengekomen dat de huurovereenkomst tussentijds kon worden opgezegd en dat rechtsgeldige opzegging tegen 1 oktober 2014 heeft plaatsgevonden.

3.5

In het tussenvonnis van 10 februari 2016, na bewijslevering, heeft de kantonrechter overwogen dat partijen twee van elkaar verschillende, schriftelijke en ondertekende huurovereenkomsten in het geding hebben gebracht en partijen bevolen om het origineel van de door hen overgelegde huurovereenkomsten in het geding te brengen.

3.6

[geïntimeerde] heeft vervolgens bij akte het origineel van de huurovereenkomst waarop hij zich beroept in het geding gebracht. [appellant] heeft bij akte bericht dat hij het origineel van de huurovereenkomst waar hij zich op beroept niet meer in zijn bezit heeft, omdat hij het origineel indertijd aan [geïntimeerde] heeft gegeven.

3.7

De kantonrechter heeft in zijn eindvonnis van 15 juni 2016 overwogen dat de tussentijdse opzegbaarheid van de huurovereenkomst niet is komen vast te staan en dat overigens [appellant] ook niet het bewijs heeft geleverd dat hij rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 1 oktober 2014. Vervolgens heeft de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen in conventie jegens [appellanten] c.s. toegewezen. De vordering in reconventie is afgewezen.

3.8

[geïntimeerde] heeft op 30 september 2016 ten laste van [appellante] executoriaal derdenbeslag gelegd. Bij vonnis van 3 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam een vordering van [appellante] om de executie van het vonnis te schorsen, afgewezen.

3.9

Bij vonnis van 14 juni 2018 van de rechtbank Midden-Nederland is [appellant] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling met benoeming van mr...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT