Uitspraak Nº 200.205.022/01. Gerechtshof Den Haag, 2017-11-07

ECLIECLI:NL:GHDHA:2017:3512
Docket Number200.205.022/01
Date07 Noviembre 2017
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie

Zaaknummer : 200.205.022/01

Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/471974/HA ZA 15-266

arrest d.d. 7 november 2017

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. J.F.J. van den Hoek te Hellevoetsluis,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. W.H. Benard te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 5 oktober 2016 is de man in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2015 en van 13 juli 2016, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar deze vonnissen en naar het tussenvonnis van 30 september 2015.

De man heeft ter rolzitting van 21 februari 2017 een memorie van grieven ingediend en daarin heeft hij vijf grieven aangevoerd.

De vrouw heeft ter rolzitting van 4 april 2017 een memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel en wijziging van eis, ingediend. Zij heeft daarin een grief, houdende de eiswijziging, ingediend. Daarbij heeft zij één productie overgelegd.

De man heeft ter rolzitting van 13 juni 2017 een memorie van antwoord in incidenteel appel ingediend.

De vrouw heeft haar procesdossier overgelegd.

Bij brief van de man van 26 juni 2017, ingediend bij H 10-formulier, heeft de man bericht dat arrest kan worden gewezen op het door de vrouw overgelegde procesdossier. De man heeft daarbij twee producties overgelegd ter completering, te weten stukken van de Rabobank aan de man van 18 augustus 2015 (bijlagen 1 tot en met 10) en de brief van de advocaat in eerste aanleg van de vrouw aan de rechtbank van 10 juni 2016.

Beide partijen hebben arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Tegen de feiten zoals de rechtbank deze in het tussenvonnis van 9 december 2015 heeft vastgesteld is geen grief gericht. Het hof gaat (mede) van die feiten uit.

2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de man veroordeeld om aan de vrouw maandelijks, uiterlijk op de eerste dag van de betreffende maand, een bedrag van € 379,24 bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) met ingang van 1 september 2015 en steeds over de respectievelijke maandbedragen tot de dag van volledige betaling. Het vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

3. De man vordert dat het hof de vonnissen van 9 december 2015 en 13 juli 2016 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, dan wel deze af zal wijzen; kosten rechtens.

4. De vrouw concludeert in het principaal hoger beroep tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van de man in de proceskosten van beide instanties, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen arrest, eveneens voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. In het incidenteel appel vordert de vrouw (bij wijze van eiswijziging) dat de man zal worden veroordeeld om aan de vrouw het haar toekomende deel van het ouderdomspensioen met ingang van 1 september 2015, zijnde € 379,24 per maand, maandelijks te betalen, uiterlijk op de eerste dag van de betreffende maand, met toepassing van de door het pensioenfonds vast te stellen indexaties, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de reeds verschenen termijnen; met veroordeling van de man in de kosten van het incidenteel appel, een en ander eveneens voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

5. Het gaat in deze zaak, kort weergegeven, om het volgende. Partijen zijn met elkaar in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest en zijn op 22 januari 1993 van de echt gescheiden. Bij vonnis van 26 oktober 1992 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en, onder meer en voor zover nu van belang, de man veroordeeld om met de vrouw over te gaan tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen, met benoeming van een notaris en onzijdige personen voor ieder van partijen. De advocaat van de vrouw heeft de man bij brief van 5 december 2014 benaderd met de mededeling dat partijen de pensioenrechten nog niet hadden verrekend. De vrouw maakt aanspraak op de verdeling van het door de man bij het Rabo pensioenfonds opgebouwde pensioen conform het arrest van de Hoge Raad van 27 november 1981 (Boon/Van Loon). De man heeft verweer gevoerd. In hoger beroep liggen, gelet op de door de man aangevoerde grieven en de door de vrouw ingediende eiswijzing, nog de volgende kwesties ter beoordeling voor:

...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT