Uitspraak Nº 200.205.424_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-04-30

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:1614
Docket Number200.205.424_01
Date30 Abril 2019
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.205.424/01

arrest van 30 april 2019

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in het principaal hoger beroep,

geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. C.E. Stratenus te Amsterdam,

tegen

1 Stichting Sint Elisabeth-Tweesteden Ziekenhuis,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde in het principaal hoger beroep,

appellante in het incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als het ziekenhuis,

advocaat: mr. A.W. Cramer te Amsterdam,

2 Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde in het principaal hoger beroep,

geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep van het ziekenhuis,

hierna aan te duiden als het pensioenfonds,

advocaat: mr. T. Huijg te Amsterdam,

als vervolg op het door het hof gewezen arrest van 3 oktober 2017 in het incident tot (voorwaardelijke) voeging in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, onder zaaknummer 3017839 CV EXPL 14-3637 gewezen vonnis van 21 september 2016, hierna: het vonnis.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het arrest van 3 oktober 2017;

  • -

    de memorie van antwoord van het pensioenfonds in incidenteel appel van 20 juni 2017, die aanvankelijk geweigerd was;

  • -

    de akte na beraad (antwoordakte in voeging) in incidenteel appel van het ziekenhuis;

  • -

    de akte na beraad (in voeging) in incidenteel appel van [appellant] ;

  • -

    de brief van 1 februari 2019 van mr. Huijg aan het hof, met als bijlage de brief van mr. Huijg aan het hof van 30 januari 2017;

  • -

    de pleitnotities van de advocaten van partijen.

De zaak is voor partijen, tegelijk met de zaak over de vordering van het ziekenhuis als tussengekomen partij met zaaknummer 200.217.528/01, bepleit op de zitting van 8 februari 2019. Daarbij waren aanwezig en hebben, mede naar aanleiding van vragen van het hof, het woord gevoerd:

  • -

    de heer [appellant] zelf;

  • -

    de heer [de voorzitter van de raad van bestuur] , voorzitter van de raad van bestuur, mevrouw [de manager HRM] , manager HRM en mevrouw [de arbeidsjurist] , arbeidsjurist namens het ziekenhuis;

  • -

    mevrouw [de leidinggevende afdeling juridische zaken namens het pensioenfonds] , leidinggevende afdeling juridische zaken en mevrouw [de pensioenjurist namens het pensioenfonds] , pensioenjurist namens het pensioenfonds.

Na de zitting hebben partijen nog overleg gehad over een minnelijke regeling. Bij brief van 22 februari 2019 heeft mr. Huijg, mede namens de andere advocaten, het hof verzocht om arrest te wijzen.

Het hof heeft een datum voor arrest bepaald.

6. De beoordeling in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep

De feiten

6.1.

De kantonrechter heeft in rov. 3.1 van het vonnis een aantal feiten vastgesteld. Daarnaast is in hoger beroep een aantal andere feiten komen vast te staan. Het hof gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.

6.1.1.

[appellant] , geboren in 1950, is na een loopbaan als neurochirurg thans met pensioen. [appellant] heeft in 1975 de studie geneeskunde afgerond. In 1985 heeft hij de opleiding tot neurochirurg voltooid. Daarna heeft [appellant] als neurochirurg gewerkt bij academische ziekenhuizen en pensioen opgebouwd bij het ABP.

6.1.2.

Tussen 1975 en 1985 is [appellant] 21 maanden in militaire dienst geweest en heeft hij, in het kader van zijn opleiding(en) tot uiteindelijk neurochirurg, gewerkt bij verschillende ziekenhuizen op verschillende afdelingen, met name 18 maanden in 1978/1979 bij (de rechtsvoorganger van) het Medisch Spectrum in [vestigingsplaats] op de afdeling algemene heelkunde, zes maanden bij het VU ziekenhuis, ruim een jaar bij het ziekenhuis in [vestigingsplaats] op de afdeling neurologie en de laatste vier jaar bij het VU ziekenhuis op de afdeling neurochirurgie.

6.1.3.

Van 1 mei 1980 tot 1 juli 1981 heeft [appellant] in [vestigingsplaats] bij het ziekenhuis gewerkt krachtens schriftelijk vastgelegde arbeidsovereenkomst van 25 april 1980, hierna: de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst vermeldt onder meer:

artikel 1 dienstverband

De werknemer treedt in dienst van de werkgever (wordt geacht in dienst te zijn getreden) met ingang van 1 mei 1980 in de functie van assistent-geneeskundige afdeling neurologie.

artikel 2 aard van de overeenkomst

De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd en wel voor de duur van de opleiding (een jaar).

(….)

artikel 7 pensioen

De werknemer zal worden opgenomen in het pensioenfonds voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen, indien de betrokkene daarvoor volgens het reglement van het P.G.G.M. in aanmerking komt. De werkgever draagt zorg voor de aanmelding.

(….)”

6.1.4.

Aan het begin van de jaren ’80 van de vorige eeuw waren er bij de afdeling neurologie van het ziekenhuis tegelijkertijd steeds meerdere assistent-geneeskundigen in opleiding tot medisch specialist (AGIO) tijdelijk werkzaam, namelijk voor de duur van het gedeelte van hun opleiding dat bij het ziekenhuis plaatsvond.

6.1.5.

Het ziekenhuis viel (ook) in 1980/1981 binnen de werkingssfeer van het pensioenfonds, dat toen Stichting Pensioenfonds voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen heette. Het bestuur van het pensioenfonds, dat volgens art. 6 van de overgelegde toenmalige statuten van het pensioenfonds voor de helft bestond uit werkgevers- en voor de helft uit werknemersleden, heeft een pensioenreglement vastgesteld. Bij dagvaarding heeft [appellant] een versie van het pensioenreglement uit 1981 in het geding gebracht. Op grond van de mededeling van partijen tijdens de pleidooizitting kan ervan worden uitgegaan dat een gelijkluidende versie van toepassing is geweest in de gehele periode vanaf 1975 tot 1988. Het hof zal deze versie verder aanduiden als het pensioenreglement. Artikel A 14, sub B aanhef en onder 1 van het Biezonder deel van het pensioenreglement bepaalt dat het reglement van toepassing is op:

“B. de werknemers verbonden aan de onder A van dit artikel genoemde instellingen, met uitzondering van:

1. de werknemers die tijdelijk aan een aangesloten instelling verbonden zijn in een funktie, welke een tijdelijk karakter heeft;

(….)”

Het hof zal deze versie verder aanduiden als het pensioenreglement.

6.1.6.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 31 december 1969 in een verplichtstellingsbeschikking, hierna de verplichtstellingsbeschikking, op grond van de toenmalige Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds onder meer het volgende besloten:

(….)

III. Met ingang van 1 januari 1970 de deelneming in het Pensioenfonds voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen verplicht te stellen voor de werknemers verbonden aan particuliere verplegingsinrichtingen, met uitzondering van:

1. de werknemers, die uit hoofde van de aard van hun functie slechts tijdelijk verbonden zijn aan een particuliere verplegingsinrichting;

(….)

wordende te deze verstaan onder:

A. particuliere verplegingsinrichting: een onder beheer van een natuurlijk of rechtspersoon, niet zijnde een publiekrechtelijk lichaam, staande inrichting, bestemd voor het geneeskundig behandelen en/of verplegen van personen, die daarvoor op grond van hun lichamelijk of geestelijke toestand in aanmerking komen (….)”

Bij Wijziging beschikking verplichtstelling van 30 juni 1975 (stcrt. 12 augustus 1975 Nr. 153) heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken de verplichtstellingsbeschikking onder meer als volgt gewijzigd met als datum van inwerkingtreding 30 juni 1975:

“A. Het in het dictum onder III gestelde is in dier voege gewijzigd, dat de onderdelen 1 (….) worden gelezen:

1. de werknemers die tijdelijk aan een particuliere verplegingsinrichting verbonden zijn in een functie, welke een tijdelijk karakter heeft;

(….)”

Het hof zal de verplichtstellingsbeschikking, zoals gewijzigd bij de beschikking van 30 juni 1975, verder aanduiden als de verplichtstellingsbeschikking.

6.1.7.

Omstreeks 2008 heeft het Medisch Spectrum Twente [appellant] alsnog aangemeld als deelnemer. Het pensioenfonds heeft [appellant] bij brief van 5 oktober 2009 hierover geschreven:

Geachte heer [appellant] ,

Een paar weken geleden belde u ons over een verzonden brief. Hierin stond vermeld dat u geen recht heeft op pensioenopbouw tijdens uw opleiding. U vertelde ons dat een andere werkgever u wel had aangemeld als deelnemer. Wij kunnen u hierover het volgende meedelen.

Uitzondering op deelnemingsplicht

De uitzondering op de deelnemingsplicht gold vroeger voor de assistent-geneeskundigen in opleiding. Hierbij werd er dan vanuit gegaan dat:

-de werknemer tijdelijk aan de instelling verbonden was en

-de werkzaamheden een tijdelijk karakter hadden. Dat wil zeggen dat zij niet behoren tot het normale takenpakket van de instelling.

Medisch Spectrum Twente

Deze werkgever heeft dit jaar gegevens aangeleverd over uw dienstverband over de periode 1978 en 1979. Er is niet doorgegeven dat er een uitzondering zou gelden vanwege de punten die hierboven genoemd staan. Wij hebben dan ook aangenomen dat hier sprake was van een “gewoon” dienstverband en u aangemeld als deelnemer. (….)”

Het door [appellant] in de periode dat hij bij Medische Spectrum Twente...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT