Uitspraak Nº 200.209.488/01. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2017-10-24

ECLIECLI:NL:GHARL:2017:9339
Docket Number200.209.488/01
Date24 Octubre 2017
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.209.488/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland: C/19/113607/FA RK 16-314)

beschikking van 24 oktober 2017

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,
verzoekster,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. T. Meier te Meppel,

en

[verweerder] ,

wonende te [B] ,

verweerder,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. A. Oosterhuis-Boeve te Arnhem.

1 Het geding in eerste aanleg
1.1

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 7 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 15 februari 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Meier van 11 augustus 2017 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Oosterhuis-Boeve van 14 augustus 2017 met productie(s);

- nagezonden producties van mr. Oosterhuis-Boeve, ingekomen op 22 augustus 2017.

2.2

De hierna genoemde minderjarige [de minderjarige1] heeft desgevraagd bij brief van 6 maart 2017 aan het hof haar mening over de zaak gegeven.

2.3

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof van 24 augustus 2017, waarbij partijen en hun advocaten zijn verschenen. Beide advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd.

3 De vaststaande feiten
3.1

Partijen zijn [in] 2000 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn vier thans nog minderjarige kinderen geboren:

[de minderjarige1] , geboren te [C] [in] 2000 (hierna te noemen: [de minderjarige1] );

[de minderjarige2] , geboren te [D] [in] 2004 (hierna te noemen: [de minderjarige2] );

[de minderjarige3] , geboren te [D] [in] 2004 (hierna te noemen: [de minderjarige3] );

[de minderjarige4] , geboren te [D] [in] 2009 (hierna te noemen: [de minderjarige4] ).

3.2

Het huwelijk van partijen is op 7 mei 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 maart 2015 in de registers van de Burgerlijke Stand.

3.3

Partijen hebben met het oog op hun voorgenomen echtscheiding op 28 april 2014 een vaststellingsovereenkomst ondertekend waar een ouderschapsplan voor wat betreft de kinderalimentatie deel van uitmaakt. In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen (waarbij 'partij A' de vrouw betreft en 'partij B' de man):

"(..)

Artikel 1. Minderjarige kinderen
1. Partijen hebben voor ten behoeve van de kinderen voornoemd een Ouderschapsplan
opgesteld, welke bij deze Vaststellingsovereenkomst is gevoegd, hetwelk voor de
kinderalimentatie deel uitmaakt van deze vaststellingsovereenkomst.

2. Dat - zodra de rechter de echtscheiding heeft uitgesproken - moeder een
kinderrekening zal openen. Deze kinderrekening is bedoeld om de kosten van de
kinderen, anders dan dagelijkse verzorging en voeding, uit te bekostigen. Vader
en moeder storten de in artikel 7 van het Ouderschapsplan genoemde bedragen op
de rekening. Bovendien wordt de kinderbijslag daarop overgemaakt. Vader en
moeder beheren het geld gezamenlijk. Een en ander zoals omschreven in het
Ouderschapsplan.

Artikel 2. Partneralimentatie en pensioenrechten
1. Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat de partij B een partneralimentatie
betaalt, zodra zijn draagkracht dat toelaat. Op dit moment heeft partij B geen
draagkracht.

2. Het in onder lid 1 genoemde beding kan niet bij rechterlijke uitspraak worden
gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens het bepaalde
in art. 1:159 lid 3 BW (..).

Artikel 3. Woning

1. Tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoort woning met tuin, staande en gelegen te
[a-straat] 3, [B] (hierna: de woning).

2. Op de onroerende zaak rust een schuld uit hoofde van een hypothecaire geldlening,
afgesloten bij Coöperatieve Rabobank [E] U.A. te [D] en de
Rabohypotheekbank N.V. te Amsterdam, onder hypotheeknummer [00000]
, ten bedrage van € 400.000,-, onder hypotheeknummer [00001]
, ten bedrage van € 200.000,-. Opgenomen is, volgens opgave van
partijen, circa € 430.146,-. De hypothecaire geldlening staat op naam van beide
partijen. De WOZ-waarde is, volgens de gemeente, € 625.000,-.

3. (…)

4. Partijen zijn overeengekomen dat de woning zal worden verkocht aan de meest
biedende. Daartoe hebben partijen inmiddels een makelaar ingeschakeld.

5. Partijen zullen per 1 juni 2014 ieder hun eigen woonlasten dragen. Dit brengt met zich mee dat
feitelijk per genoemde datum partij A de woning zal moeten verlaten. (…)

Uitdrukkelijk komen partijen overeen dat zij gebruik maken van de fiscale voordelen
vanwege het bezit van een eigen woning. Indien partij B meer dan 50% van de
hypotheeklasten voor zijn rekening moet nemen, die feitelijk door partij A gedragen
zouden moeten worden, omdat partij A voor 50% eigenaar is, zal het resterende deel
worden aangemerkt als partneralimentatie (..).

Artikel 4. Inventaris

(..)

Artikel 5. Schulden en tegoeden

1 (…)

2. Vanaf de datum van de scheidingsmelding tot 1 juni 2014 is door partij B de
hypotheek van de woning volledig betaald; ook het deel dat normaliter voor rekening
van partij A behoort te komen. Het betreft 50% van de netto-maandelijkse
hypotheeklasten ad € 660,- gedurende 9 maanden, in totaal € 5.940,-. Dit bedrag zal
partij B mettertijd met partij A verrekenen, bij voorbeeld bij verkoop van de woning.

Daarnaast heeft partij A inkomsten genoten uit de exploitatie van een paardenpension.
Deze inkomsten kunnen worden aangemerkt als een bijdrage in het levensonderhoud
van de kinderen in die periode. Verrekening van deze inkomsten is dan ook niet aan de
orde (..)."

In het ouderschapsplan zijn partijen verder onder meer het volgende overeengekomen:
"(..)
Artikel 7 Kinderalimentatie
7.1 Kosten van levensonderhoud
De kosten van levensonderhoud van de kinderen zijn door de ouders in onderling overleg en begroot op
€ 1.135 per maand en de ouders zullen naar rato van hun draagkracht/inkomen daarin bijdragen. Daarbij
is uitgegaan van een netto-inkomen van vader van € 2.400 per maand en van moeder € 736 per maand.
De draagkracht is respectievelijk € 663 en € 50 per maand.
Gelet op de gangbare normering, genoemd in de Tremanormen, brengt dit met zich mee dat vader
maandelijks € 633,- stort op de kinderrekening ten behoeve van het levensonderhoud van de kinderen,
indien de kinderen bij moeder wonen en de kinderen om het weekend bij vader verblijven.
Nu [de minderjarige1] heeft meegedeeld zowel bij vader als bij moeder te willen wonen in een verhouding van 3
respectievelijk 4 dagen per week heeft dit geen noemenswaardige financiële gevolgen voor de
maandelijkse storting door vader; deze wordt € 622,-.
Voor grote uitgaven, met betrekking tot het levensonderhoud van de kinderen, zullen de ouders naar rato
van hun draagkracht/inkomen hierin bijdragen. Voor dat deze uitgave gedaan wordt zullen de ouders eerst
overleggen over de noodzaak van deze uitgave en afspraken maken over de te betalen kosten per ouder.
Indien de ouders willen afwijken van de kinderalimentatie is dit slechts mogelijk als er sprake is van een
zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat degene die wijziging verzoekt naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst kan worden gehouden.

7.2

Kinderalimentatie
In de maand van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand stort vader de
kinderalimentatie van € 633 op de kinderrekening. Vervolgens telkens op of rond de eerste van de maand.
(…)"

3.4

Na het vertrek van de vrouw medio juli 2014 uit de voormalige echtelijke woning van partijen is de man daar blijven wonen. De voormalige echtelijke woning is inmiddels onder voorbehoud(en) verkocht en de overdracht van de woning zal naar verwachting op of
omstreeks 30 oktober 2017 plaatsvinden.

3.5

Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking van 9 maart 2015 heeft de rechtbank tevens nevenbeslissingen gegeven, waaronder dat [de minderjarige1] het hoofdverblijf heeft bij de man, [de minderjarige3] en [de minderjarige4] het hoofdverblijf hebben bij de vrouw en [de minderjarige2] voorlopig ook het hoofdverblijf heeft bij de vrouw. Voorts is onder meer bepaald -conform hetgeen partijen ter zitting waren overeengekomen- dat de man met ingang van 1 februari 2015 een bedrag van
€ 110,- per kind per maand aan de vrouw is verschuldigd als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de bij haar wonende kinderen. [de minderjarige1] is in september/oktober 2015 ook bij de vrouw gaan wonen. Dit heeft geleid tot een beslissing in kort geding van
30 oktober 2015, waarbij het hoofdverblijf van [de minderjarige1] voorlopig bij de vrouw is bepaald. Het hoofdverblijf van [de minderjarige2] is nadien door de rechtbank bij beschikking van 20 januari 2016 definitief bij de vrouw bepaald.

3.6

Bij verzoekschrift van 12 februari 2016, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland, op 16 februari 2016, heeft de vrouw -kort gezegd- verzocht te bepalen:
- dat de man voor [de minderjarige1] met ingang van 1 oktober 2015 of 1 november 2015 dan wel
met ingang van de dag van indiening van het verzoekschrift of een door de rechtbank
te bepalen datum, een kinderbijdrage van € 400,- per maand dan wel € 175,- per
maand of een door de rechtbank te bepalen bedrag dient te voldoen;
- dat de bij de voormelde beschikking aan de man opgelegde kinderbijdragen voor
[de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] worden gewijzigd en bepaald op € 400,- per kind per maand of
€ 175,- per...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT