Uitspraak Nº 200.209.345/01. Gerechtshof Den Haag, 2017-03-08

ECLIECLI:NL:GHDHA:2017:660
Docket Number200.209.345/01
Date08 Marzo 2017
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 8 maart 2017

Zaaknummer : 200.209.345/01

Rekestnummer rechtbank : FA RK 16-9339

Zaaknummer rechtbank : C/09/523181

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] , Tsjechië,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. E.J. Kim-Meijer te Den Haag,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht.

In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,

hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 13 februari 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
31 januari 2017 van de rechtbank Den Haag.

De vrouw heeft op 21 februari 2017 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de man:

- op 17 februari 2017 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;

- op 21 februari 2017 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;

- op 22 februari 2017 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.

De zaak is op 23 februari 2017 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig: de advocaat van de man en de advocaat van de vrouw.

De man, de vrouw en de raad zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd. Door de advocaat van de man zijn ter zitting nog een kopie van het identiteitsbewijs van de Arabische Republiek Egypte van de vrouw, geldig tot [datum] , met Nederlandse vertaling van een beëdigd tolk/vertaler van de Nederlandse en Vlaamse taal benoemd op grond van het besluit van de Stedelijke Rechtbank in Praag van [datum] , Beh. Nr. [nummer] overgelegd, alsook een kopie van de huwelijksakte van partijen gedateerd [datum] 2013, met een Nederlandse vertaling van voormelde beëdigd tolk/vertaler. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een kopie van het identiteitsbewijs van de Arabische Republiek Egypte van de vrouw, geldig tot
, overgelegd met een Nederlandse vertaling van een beëdigd tolk/vertaler Arabisch, ingeschreven bij de rechtbank Maastricht en Den Haag. Partijen hebben hier over en weer geen bezwaar tegen gemaakt, zodat het hof deze stukken bij zijn beoordeling zal betrekken.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek tot teruggeleiding van de na te noemen minderjarige naar Tsjechië afgewezen. Voorts heeft de rechtbank de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders verzochte afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:

- uit de relatie tussen partijen is geboren:

[de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] , Arabische Republiek Egypte, hierna te noemen: de minderjarige;

- de man is gehuwd met [echtgenote] met wie hij vijf kinderen heeft;

- de vrouw is op [datum] 2016 met de minderjarige naar Nederland vertrokken;

- de man heeft de Egyptische nationaliteit, de moeder heeft in elk geval de Nederlandse nationaliteit (en mogelijk ook de Egyptische nationaliteit) en de minderjarige heeft zowel de Nederlandse nationaliteit als de Egyptische nationaliteit;

- de man heeft zich op 22 september 2016 gewend tot de Centrale autoriteit in Tsjechië. De Nederlandse Centrale autoriteit (CA) heeft op 13 oktober 2016 het verzoek tot teruggeleiding van de Tsjechische Centrale autoriteit ontvangen. De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer] .

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. Ten aanzien van het door de vrouw ingediende incidenteel hoger beroep overweegt het hof als volgt. De vrouw beoogt met haar incidenteel hoger beroep geen ander dictum dan in de bestreden beschikking is beslist. Het hof beschouwt het dan ook niet als een incidenteel hoger beroep en zal de stellingen van de vrouw zoals opgenomen in haar incidenteel hoger beroep hierna bij haar verweer betrekken.

2. Zoals hiervoor is weergegeven gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Anders dan de man stelt, en de vrouw betwist, ziet het hof geen aanleiding om deze feiten aan te vullen met feiten zoals door de man zijn voorgedragen. De vrouw heeft een groot aantal van de door de man als feiten gepresenteerde stellingen betwist. Het hof zal die feiten in de beoordeling betrekken die voor de te nemen beslissing relevant zijn.

3. Ten aanzien van het beroep van de man op artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in het licht van het niet verschijnen van de vrouw in persoon bij de mondelinge behandeling van het hoger beroep overweegt het hof als volgt. Voormeld artikel is bedoeld om te voorkomen dat het de rechter wordt bemoeilijkt of zelfs onmogelijk wordt gemaakt te beslissen over het hem voorgelegde geschil doordat partijen hem delen van de relevante feitenconstellatie onthouden. Hoewel het verschijnen van partijen in persoon, zeker in een procedure als de onderhavige, wenselijk is, rust de in het artikel verwoorde waarheidsplicht op “partijen” en deze hebben bij monde van hun raadsman gesproken, op wie eveneens een (afgeleide) waarheidsplicht rust. Wanneer het hof door het niet verschijnen van de vrouw tot de conclusie zou komen dat het niet volledig geïnformeerd was, zou het hof daaruit de gevolgtrekking kunnen maken die het geraden voorkomt. Die situatie doet zich echter niet voor nu er geen vragen resteren die niet beantwoord kunnen worden aan de hand van hetgeen door partijen aan stukken is overgelegd en door de respectieve advocaten ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in aanvulling daarop nog nader is toegelicht.

4. Aan de orde is thans het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige naar Tsjechië.

5. De man verzoekt...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT