Uitspraak Nº 200.211.701/01. Gerechtshof Amsterdam, 2018-06-05

ECLIECLI:NL:GHAMS:2018:2145
Date05 Junio 2018
Docket Number200.211.701/01
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Zaaknummer: 200.211.701/01

Zaaknummer rechtbank: C/13/614668 / FA RK 16-6046

Beschikking van de meervoudige kamer van 5 juni 2018 inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats a] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. P.W.M. Franssen te Amsterdam,

en

[de man] ,

wonende te [woonplaats b] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. Öz – Korkmaz te Amsterdam.

In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

locatie: Amsterdam,

hierna te noemen: de raad.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 21 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

De vrouw is op 16 maart 2017 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 21 december 2016.

2.2

De man heeft op 25 april 2017 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3

De vrouw heeft op 31 mei 2017 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een brief van de zijde van de vrouw van 8 juni 2017 met bijlagen, ingekomen op 9 juni 2017;

- een brief van de zijde van de man van 12 juni 2017 met bijlagen, ingekomen op 13 juni 2017;

- een brief van de zijde van de vrouw van 13 juni 2017 met een bijlage, ingekomen op 14 juni 2017;

- een brief van de zijde van de man van 14 juni 2017 met een bijlage, ingekomen op 15 juni 2017;

- een brief van de zijde van de vrouw van 25 september 2017 met een bijlage, ingekomen op 26 september 2017;

- een brief van de zijde van de man van 9 oktober 2017, ingekomen op 10 oktober 2017;

- een brief van de zijde van de man van 29 december 2017 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;

- een brief van de zijde van de vrouw van 3 januari 2018, ingekomen op 4 januari 2018;

- een brief van de zijde van de vrouw van 25 januari 2018, ingekomen op 26 januari 2018;

- een brief van de zijde van de man van 30 januari 2018, ingekomen op dezelfde datum.

2.5

De mondelinge behandeling heeft op 21 juni 2017 plaatsgevonden. In overleg met partijen is de zaak pro forma aangehouden tot 24 september 2017 teneinde partijen de mogelijkheid te geven met behulp van mediation hun geschil in onderling overleg op te lossen.

2.6

De mondelinge behandeling is op 12 januari 2018 voortgezet. Verschenen zijn:

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de raad, vertegenwoordigd door de heer A. Witting.

Voor de vrouw en de man zijn de heer V. Katchour respectievelijk mevrouw E. Batalova opgetreden als tolk in de Russische taal.

De advocaten van partijen hebben ieder een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen.

2.7

Na de zitting heeft het hof partijen bij brief van 15 januari 2018 gevraagd om een schriftelijke reactie op de beschikking van de Hoge Raad van 12 januari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:31) met het oog op hun standpunt met betrekking tot de rechterlijke bevoegdheid. De schriftelijke reactie van de vrouw is op 26 januari 2018 bij het hof binnengekomen en die van de man op 30 januari 2018.

3 De feiten
3.1

Partijen zijn [in] 2011 gehuwd in [plaats] , Rusland. Zij hebben de Russische nationaliteit. Uit het huwelijk is [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geboren [in] 2012 in [geboorteplaats a] . Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .

3.2

Partijen verblijven sinds 1 maart 2015 met [de minderjarige] in Nederland en zijn sinds mei 2016 feitelijk uit elkaar.

3.3

Op 19 oktober 2016 heeft de rechter in Moskou de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw bepaald. Deze uitspraak is op 26 januari 2017 in hoger beroep door het gerechtshof in Moskou bekrachtigd. De echtscheidingsakte uit Moskou is op 26 januari 2017 ingeschreven in de Basisregistratie Personen van de gemeente Amsterdam.

3.4

De vrouw is [in] 2017 gehuwd met [X] . Op 10 mei 2017 hebben zij een woning gekocht in [woonplaats a] . De vrouw en haar echtgenoot hebben samen een dochter, [kind] , geboren [in] 2017 te [geboorteplaats b] .

3.5

Partijen hebben op 24 oktober 2017 een ouderschapsplan ondertekend, waarin zij een zorgregeling zijn overeengekomen waarbij [de minderjarige] de ene helft van de week bij de man verblijft en de andere helft van de week bij de vrouw verblijft. Partijen zijn in het ouderschapsplan tevens een verdeling van de feest- en vakantiedagen overeengekomen.

Partijen hebben op 12 januari 2018 een bijlage bij het ouderschapsplan ondertekend, waarin zij zijn overeengekomen over en weer geen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te verzoeken.

4 De omvang van het geschil
4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op daartoe strekkend verzoek van de man, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben.

4.2

De vrouw verzoekt – naar het hof begrijpt – na wijziging:

- de bestreden beschikking te vernietigen en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw te bepalen;

- vervangende toestemming te verlenen om samen met [de minderjarige] naar [woonplaats a] te verhuizen en haar aldaar op een basisschool ( [de basisschool] ) in te schrijven;

- een verklaring voor recht af te geven ingevolge artikel 1:26 van het Burgerlijk Wetboek (BW) betreffende de uitspraken van de Russische rechters van 19 oktober 2016 en 26 januari 2017, waarbij tussen partijen de echtscheiding is uitgesproken en is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw zal zijn;

- de man in de kosten van het hoger beroep te veroordelen.

4.3

De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vrouw af te wijzen, alsmede de vrouw in de kosten van het hoger beroep te veroordelen.

4.4

Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij zijn (voorwaardelijk) verzoek in incidenteel hoger beroep tot het vaststellen van een zorgregeling – gelet op het overeengekomen ouderschapsplan – intrekt.

5 De motivering van de beslissing

Rechtsmacht

5.1

Vooreerst is in geschil of de Nederlandse rechter bevoegd is van de inleidende verzoeken van de man kennis te nemen. Deze vraag dient onder meer beantwoord te worden aan de hand van de Verordening (EG) Nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (hierna: Brussel II-bis).

Ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding

5.2

De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank onbevoegd was om van het echtscheidingsverzoek...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT