Uitspraak Nº 200.211.901/01. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2019-08-06
ECLI | ECLI:NL:GHARL:2019:6341 |
Docket Number | 200.211.901/01 |
Date | 06 Agosto 2019 |
Court | Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland) |
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.211.901/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/136703 / HA ZA 14-364)
arrest van 6 augustus 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. W.S. Santema, kantoorhoudend te Drachten,
tegen
wonende te [B] ,
hierna: [geïntimeerde1] ,
wonende te [C] ,
hierna: [geïntimeerde2] ,
wonende te [D] ,
hierna: [geïntimeerde3] ,
4. wijlen [geïntimeerde4] ,
laatstelijk wonende te [B] ,
hierna: [geïntimeerde4] ,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. F.P. van Dalen, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het hof heeft op 10 juli 2018 een tussenarrest gewezen en verwijst daarnaar.
Het verdere verloop van de procedure na genoemd tussenarrest blijkt uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 5 maart 2019, waaraan gehecht zijn de pleitnota's van beide partijen.
Partijen hebben arrest gevraagd en het hof heeft de uitspraak daarvan bepaald op vandaag.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het vonnis van 26 augustus 2015, nu daartegen geen grieven zijn ontwikkeld of anderszins van bezwaren is gebleken. Die feiten luiden als volgt.
Partijen zijn de kinderen van de [in] 1995 overleden heer [E]
(hierna: vader) en de [in] 2013 overleden mevrouw [F]
(hierna: moeder). Vader en moeder waren in gemeenschap van goederen gehuwd.
Vader en [geïntimeerde2] hebben vanaf 3 mei 1986 een veeteeltbedrijf te [C] in
maatschapsverband uitgeoefend.
[geïntimeerde4] was gehuwd met [G] . Vader en [G] hebben
vanaf 3 mei 1986 een veeteeltbedrijf te [B] in maatschapsverband uitgeoefend.
In nagenoeg gelijkluidende maatschapsakten van 15 september 1986 zijn de
bepalingen waaronder beide maatschappen met vader zijn aangegaan vastgelegd. Vader
heeft onder meer het gebruik en genot van hem toebehorende - tot de aanvang van de
maatschap in het voor eigen rekening uitgeoefende veeteeltbedrijf aangewende - onroerende
goederen met de daarbij behorende gebouwen in de maatschappen ingebracht. In artikel 13
van de maatschapsakte is een voortzettingsbeding vastgelegd, waarin - voor zover van
belang - het volgende is bepaald:
Voortzetting
Artikel 13
1. Bij het eindigen van de maatschap (...) heeft de overblijvende vennoot het recht de maatschap
voort te zetten. (...)
a. De aktiva zullen dan verblijven voor de waarde in het ekonomische verkeer aan deze vennoot,
onder de verplichting alle schulden voor zijn rekening te nemen en aan de andere vennoot, diens
rechtsvertegenwoordigers of rechtverkrijgenden de aldus bepaalde waarde van hun aandeel in de
maatschap en al hetgeen zij daarvan blijkens de in artikel 12 genoemde balans te vorderen mochten
hebben uit te keren.
b. Indien de voortzettende vennoot dit binnen drie maanden na het einde der maatschap te kennen
geeft, is deze gerechtigd alle zaken over te nemen die tot het buitenvennootschappelijk
bedrijfsvermogen van de andere vennoot behoren tegen de waarde in het ekonomisch verkeer.
Indien het de vennoot sub 2 [opm. rechtbank/hof: [geïntimeerde2] respectievelijk [G] ] is die de zaken der maatschap voortzet, kan deze van zijn medevennoot. diens rechtsvertegenwoordigers of
rechtverkrijgenden, hetzij eisen dat met hem een pachtovereenkomst voor de wettelijke duur wordt
aangegaan betreffende het door de andere vennoot in gebruik en genot ingebrachte onroerende goed,
hetzij dat hem deze goederen worden overgedragen tegen de verpachte waarde.
(...)
5a. Wordt het bedrijf van de maatschap door de vennoot sub 2 alleen voortgezet, dan is laatstbedoelde
verplicht bij vervreemding van de onroerende goederen of van een deel daarvan binnen 10 jaar na het
begin van de voortzetting het verschil tussen de (vrije) waarde in het ekonomisch verkeer en de
agrarische waarde op het moment van de voortzetting uit te keren aan de andere (gewezen) vennoot of
diens rechtverkrijgenden. Op het uit te keren bedrag komt in mindering een evenredig gedeelte van de kosten die gemaakt zijn voor de aangebrachte verbeteringen, voor zover deze verbeteringen ten tijde
van de vervreemding de waarde van het onroerend goed verhogen.
(...)
De maatschap tussen vader en [geïntimeerde2] is per 1 mei 1995 door het uittreden van
vader ontbonden. Bij die gelegenheid heeft [geïntimeerde2] gebruik gemaakt van het in de
maatschapsakte opgenomen recht om het bedrijf voort te zetten. Bij notariële akte van
10 juli 1995 heeft vader aan [geïntimeerde2] de boerderij te [C] en diverse percelen weiland
gelegen onder [C] en [H] overgedragen. Op bladzijde 8 van die notariële akte is de
volgende meerwaardeclausule opgenomen:
Nota 2:
De comparanten verklaarden verder nog te hebben gemaakt de volgende bepalingen voor het geval de
koper [geïntimeerde2] of zijn rechtverkrijgenden voormelde registergoederen en/of
melkquotum vóór een mei tweeduizendvijf zou(den) vervreemden:
a. de koopsom van voormelde registergoederen en/of melkquotum, voorzover meer bedragende dan
de in deze akte vermelde koopsom, zal, verminderd met de door de koper [geïntimeerde2]
eventueel verschuldigde inkomstenbelasting over deze meerwaarde worden verdeeld tussen de koper
en zijn ouders of hun rechtverkrijgenden;
b. gemeld bedrag zal ingeval van vervreemding na een mei tweeduizend worden verminderd met
twintig procent voor elk ingegaan jaar;
c. de bepalingen sub a en b zijn niet van toepassing:
(...)
6. indien de kavel weiland in [H] wordt afgestoten, en daarvoor binnen een redelijke
termijn een vervangende kavel wordt aangekocht, eventueel via ruiling;
al welke bepalingen de comparant [E] verklaarde aan te nemen.
Vader is [in] 1995 overleden. Zijn erfgenamen zijn moeder en partijen; zij
zijn elk tot een zesde in de nalatenschap van vader gerechtigd.
De maatschap tussen vader en [G] is door het overlijden van vader
ontbonden. Bij akte van partiële boedelverdeling van 20 december 1996 inzake de
nalatenschap van vader zijn (onder meer) de boerderij te [B] en diverse percelen
weiland gelegen onder [B] aan [geïntimeerde4] toegedeeld. Bij die gelegenheid heeft
[G] afstand gedaan van het in de maatschapsakte opgenomen recht om het bedrijf
voort te zetten. In die notariële akte is een meerwaardeclausule opgenomen en tevens is het
volgende bepaald:
OVERIGE BEPALINGEN
Terzake van deze verdeling gelden voorts nog de navolgende bepalingen:
(...)
3. De deelgenoten doen afstand van de (eventuele) bevoegdheid wegens het niet nakomen van hun
verplichtingen ontbinding te vorderen van de verdeling alsmede van iedere bevoegdheid vernietiging
van de verdeling te vorderen.
Iedere deelgenoot aanvaardt de verdeling te zijnen bate of schade.
4. Alle goederen zijn gewaardeerd in onderling overleg.
(...)
KWIJTING
Tenslotte verklaren de comparanten dat de verdeling aldus naar hun volkomen genoegen tot stand is
gebracht, dat ieder het hem of haar toekomende heeft ontvangen en dat de deelgenoten elkander
terzake van deze verdeling volledige kwijting verlenen.
[appellant] is hierbij vertegenwoordigd door moeder op grond van een schriftelijke volmacht
waarin is omschreven hetgeen in eigendom zal worden overgedragen (inclusief met de
grond samenhangend melkquotum) met constatering van de daaruit voortvloeiende
vorderingen/schulden met regeling meerwaardeclausule.
De volgende transacties hebben - voor zover relevant - plaatsgevonden:
a. [geïntimeerde2] heeft op 26 april 2000 verkocht en op 29 september 2000 geleverd percelen
weiland gelegen onder [H] (11.36.70 ha) voor een prijs van fl. 3.978.450,--; daarbij
heeft [geïntimeerde2] om niet een tijdelijk recht van gebruik van maximaal 73 maanden
verkregen.
b. [geïntimeerde2] heeft op 15 maart 2001 gekocht en geleverd gekregen percelen weiland onder
[I] (6.56 ha) voor een koopprijs van fl. 430.073,--.
c. [geïntimeerde2] heeft op 15 maart 2001 gekocht en geleverd gekregen percelen weiland onder
[J] (21.02 ha) voor een koopprijs van fl. 1.377.268,--.
d. [geïntimeerde2] heeft op 15 maart 2001 gekocht en geleverd gekregen percelen weiland onder
[J] (27.59.30 ha) voor een koopprijs van fl. 1.807.341,--.
e. [geïntimeerde2] heeft op 15 juni 2001 verkocht en op 2 juli 2001 geleverd een perceel weiland
gelegen onder [C] (1 ha) voor fl. 100.000,--.
f. [geïntimeerde2] heeft op 14 februari / 2 april 2001 verkocht en op 15 juni 2001 geleverd een
perceel weiland gelegen aan de [a-straat] te [C] (414 ca) voor fl. 39.500,--.
Moeder is overleden op 13 juni 2013. In haar testament van 21 augustus 2000 is,
voor zover van belang, het volgende bepaald:
Onder de last van het voormelde legaat benoem ik mijn zoon [appellant] tot (mede) erfgenaam van mijn nalatenschap voor een aandeel ter grootte van zijn legitieme portie, zoals wettelijk zal blijken te zijn ten tijde van het overlijden van moeder, alzo eventueel rekening te houden met het nieuwe erfrecht, maar zonder rekening te houden met het legaat sub II. (...) Ik bepaal dat het daardoor vrijkomende gedeelte aanwast bij de verkrijging van mijn overige erfgenamen.
...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT