Uitspraak Nº 200.212.809/01. Gerechtshof Den Haag, 2018-03-06

ECLIECLI:NL:GHDHA:2018:716
Date06 Marzo 2018
Docket Number200.212.809/01
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie

Zaaknummer : 200.213.809/01

Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/511025/HA ZA 16-959

arrest d.d. 6 maart 2018

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante in principaal appel, tevens geïntimeerde in incidenteel appel,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. L.J.W. Govers te Zoetermeer,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in het principaal appel, tevens appellant in incidenteel appel,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. W.M. Smeets te Hellevoetsluis.

Het geding

Bij exploot van 6 april 2017 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2017, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar wat daarover in het bestreden vonnis is vermeld.

De vrouw heeft ter rolzitting van 30 mei 2017 een memorie van grieven ingediend. De vrouw heeft daarin zes grieven aangevoerd.

De man heeft ter rolzitting van 11 juli 2017 een memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, ingediend. De man heeft daarin zes grieven aangevoerd en hij heeft daarbij vijf producties overgelegd.

De vrouw heeft ter rolzitting van 5 september 2017 een memorie van antwoord in incidenteel appel ingediend.

Alleen de man heeft zijn procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Tegen de feiten zoals de rechtbank deze onder ‘2’in het bestreden vonnis heeft vastgesteld is geen grief gericht, zodat het hof van die feiten zal uitgaan.

2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank:

- De man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 1.678,- bruto per jaar, voor het eerst op 31 december 2016 en vervolgens tot het overlijden van de man telkens op 31 december van ieder volgend kalenderjaar;

- De man veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over iedere jaartermijn, met ingang van 31 januari 2017 over de jaartermijn van 2016, en vervolgens met ingang van 31 januari van ieder opvolgend kalenderjaar over de jaartermijn van het voorafgaande jaar, zolang deze termijn niet is voldaan;

- Het vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad verklaard;

- Het meer of anders gevorderde afgewezen.

3. De vrouw vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:

Primair: een pensioendeskundige zal aanstellen met het verzoek het hof schriftelijke inlichtingen te verschaffen over de ouderdomspensioenrechten die door de man tot en met 10 juni 1982 zijn opgebouwd en de man te veroordelen in de kosten van dit deskundigenonderzoek en vervolgens:

 De man zal veroordelen aan de vrouw ineens te voldoen haar resterende pro rata aandeel in de contante waarden van de met ingang van 1 april 2004 aan de man uitgekeerde pensioenaanspraken, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg, zijnde 14 september 2016, tot de dag der algehele voldoening

en,

 De man zal veroordelen maandelijks, bij vooruitbetaling, althans jaarlijks, bij vooruitbetaling, aan de vrouw haar resterende pro rata deel in de contante waarden van de pensioenaanspraken die de man ontvangt, te vermeerderen met de wettelijke rente van het te wijzen (het hof leest:) arrest met betrekking tot alsdan reeds vervallen termijnen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van iedere toekomstige termijn tot de datum van algehele betaling voor wat betreft de termijnen die vervallen na de datum van het door het hof te wijzen arrest, onder de voorwaarde van het in leven zijn van beide partijen;

Althans:

Subsidiair: een beslissing zal nemen zoals het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;

De man zal veroordelen de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.520,- ineens aan de vrouw te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf zeven dagen na betekening van het door het hof te wijzen arrest tot de dag der algehele voldoening, althans in zoverre een beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;

De man zal veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, althans een beslissing zal nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.

4. De man concludeert in het principaal appel tot bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover daartegen geen incidenteel appel is ingesteld.

In incidenteel appel vordert de man dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat:

- de vrouw alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal worden verklaard, althans dat haar deze vorderingen worden ontzegd,

- met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het (het hof leest:) arrest voldoening van de proceskosten heeft plaatsgevonden;

- althans te bepalen dat aan de vrouw een betaling van nihil bruto per jaar toekomt, althans van € 683,89 bruto per jaar vanaf 5 augustus 2016, althans van € 1.678,- bruto per jaar minus correctie nabestaandenpensioen vanaf 5 augustus 2016, althans van € 1.678,- bruto per jaar vanaf 5 augustus 2016,

voor het eerst te voldoen op 31 december 2016 en vervolgens tot zijn overlijden telkens op 31 december van ieder volgend kalenderjaar, althans een zodanig bruto bedrag per jaar of per maand als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.

5. De vrouw concludeert in het incidenteel appel tot afwijzing van de door de man ingestelde vorderingen, met veroordeling van de man in de proceskosten in het incidenteel appel, waaronder begrepen een salaris voor de (proces)advocaat van de vrouw, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf zeven dagen na betekening van het te wijzen arrest tot de dag der algehele voldoening, althans in zoverre een beslissing te nemen als het hof juist en redelijk acht.

6. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. Partijen zijn gehuwd geweest in algehele gemeenschap van goederen van 4 september 1970 tot 10 juni 1982. Op 1 juli 1982 hebben zij een echtscheidingsconvenant gesloten waarin zij de gevolgen van de ontbinding van het huwelijk ten aanzien van de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap hebben geregeld. In het convenant is geen bepaling opgenomen over...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT