Uitspraak Nº 200.214.321_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-01-29

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:257
Date29 Enero 2019
Docket Number200.214.321_01
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.214.321/01

arrest van 29 januari 2019

in de zaak van

[de vennootschap 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] (Duitsland),

appellante,

hierna aan te duiden als [appellante] ,

advocaat: mr. F. Arts te Nijmegen,

tegen

[de vennootschap 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. M. Oudenaarden te Amsterdam,

op het bij exploot van dagvaarding van 8 december 2016 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 12 juni 2013, 25 maart 2015 en 14 september 2016, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/257571 / HA ZA 13-44)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep;

  • -

    de memorie van grieven met producties/eiswijziging;

  • -

    de memorie van antwoord met producties;

  • -

    het tussenarrest van 26 juni 2018 waarbij pleidooi is bepaald;

  • -

    het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd en zowel [appellante] als [geïntimeerde] nog een eerder toegezonden productie bij akte in het geding hebben gebracht.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling
3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

i. i) [appellante] is een Duitse verzekeringsmaatschappij. [geïntimeerde] verhandelt en exploiteert onder andere koffieautomaten.

ii) Op 22 maart 2007 heeft een brand plaatsgevonden op de vijfde verdieping van een bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] wat heeft geleid tot schade aan dat pand en aan de inboedel van dat pand.

iii) Eigenaar van het pand was [eigenaar] , die haar opstalverzekering had afgesloten bij [de vennootschap 3] , de voorganger van [appellante] . Huurder van dit pand was [onderneming] , die daar haar hoofdkantoor had gevestigd. In dit hoofdkantoor van [onderneming] bevonden zich enkele koffieautomaten van [geïntimeerde] , met wie [onderneming] in 2004 een overeenkomst had gesloten waarin [geïntimeerde] zich jegens [onderneming] had verplicht om op basis van full operating zorg te dragen voor het plaatsen, aansluiten, vullen en onderhouden van (onder meer) koffieautomaten op een aantal locaties van [onderneming] . De automaten waren eigendom van [geïntimeerde] . [onderneming] had daarop een exclusief gebruiksrecht.

iv) Op 19 maart 2007 heeft [onderneming] bij [geïntimeerde] melding gedaan van een storing aan één van de automaten op de vijfde verdieping (storingscode “WAT57”: probleem met de waterinlaat). Een operator/monteur van [geïntimeerde] ( [operator/monteur] ) heeft toen de boiler van de automaat vervangen. Op 21 maart 2007 werd door [onderneming] opnieuw een storing gemeld in dezelfde automaat (storingscode “WAT50”: defecte waterpomp). [operator/monteur] heeft toen opnieuw de boiler van de koffieautomaat vervangen. Dit duurde ongeveer een uur en hij was hiermee klaar rond 16:49 uur diezelfde dag.

v) De volgende morgen tussen omstreeks 5:30 en 6:00 uur is brand ontstaan in de pantry op de vijfde verdieping, waar de eerder bedoelde koffieautomaat stond.

vi) Naast de koffieautomaat stond een koudedrankenautomaat, daarnaast een snackautomaat en op de koffieautomaat stond een televisie. In de betreffende pantry was geen rookmelder.

vii) Na de brand is in opdracht van [appellante] , de opstalverzekeraar, en [inboedelverzekeraar] (hierna: [inboedelverzekeraar] ), de inboedelverzekeraar, door deskundigen onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. Deskundige [deskundige 1] van [de vennootschap 4] heeft na een onderzoek ter plaatse op 22 maart 2007 op 23 oktober 2007 gerapporteerd. Deskundige [deskundige 2] (hierna: [deskundige 2] ) rapporteerde na een onderzoek ter plaatse op 26 maart 2007 op 26 oktober 2007. [deskundige 2] heeft na zijn onderzoek ter plaatse de verbrande resten van de koffieautomaat meegenomen naar zijn laboratorium voor verder onderzoek.

viii) [geïntimeerde] heeft direct na de brand geen eigen (tegen)onderzoek naar de oorzaak van de brand laten uitvoeren.

ix) Op 20 juni 2008 heeft [appellante] , als gesubrogeerd opstalverzekeraar, [geïntimeerde] aangesproken tot vergoeding van de opstalschade als gevolg van de brand. Op 13 maart 2012 heeft [inboedelverzekeraar] , als gesubrogeerd inboedelverzekeraar, [geïntimeerde] aangesproken tot vergoeding van de inboedelschade als gevolg van de brand.

3.2.1.

[appellante] en [inboedelverzekeraar] hebben [geïntimeerde] in eerste aanleg in rechte betrokken en een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van de brand op 22 maart 2007 in het pand [adres] te [plaats] , nader op te maken bij staat, met veroordeling van [geïntimeerde] - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van de procedure.

3.2.2.

Bij het thans beroepen tussenvonnis van 25 maart 2015 heeft de rechtbank aan [inboedelverzekeraar] een bewijsopdracht gegeven. Bij het thans beroepen eindvonnis van 14 september 2016 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die [inboedelverzekeraar] als gevolg van de brand heeft geleden, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van [inboedelverzekeraar] . [geïntimeerde] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Na het uitbrengen van de dagvaarding zijn [inboedelverzekeraar] en [geïntimeerde] in overleg getreden en hebben zij overeenstemming bereikt over een minnelijke regeling. Het door [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep is dan ook niet doorgezet.

3.2.3.

Bij het thans beroepen tussenvonnis van 25 maart 2015 heeft de rechtbank bij wege van tussenconclusie geoordeeld dat de vordering van [appellante] moet worden afgewezen, nu een fout van de operator van [geïntimeerde] als oorzaak van de brand niet is komen vast te staan, en een gebrek in de koffieautomaat als oorzaak van de brand er hoe dan ook niet toe kan leiden dat [geïntimeerde] aansprakelijk is jegens [appellante] (rov 4.33). Bij het thans beroepen eindvonnis van 14 september 2016 heeft de rechtbank de vordering van [appellante] afgewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van [geïntimeerde] .

[appellante] is tegen deze vonnissen opgekomen met acht grieven en zij heeft geconcludeerd tot (samengevat) vernietiging van de beroepen vonnissen en alsnog toewijzing van haar vorderingen.

[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3.

Gelijk de rechtbank heeft geoordeeld in rov 4.1. van het tussenvonnis van 25 maart 2015 is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van dit geschil. Het hof verenigt zich eveneens met het in rov 4.2. van dat vonnis gegeven oordeel omtrent het toepasselijke recht.

3.4.

Het hof merkt allereerst op dat, alhoewel zij in eerste aanleg samen in rechte zijn opgetreden - en bij één advocaat - [appellante] en [inboedelverzekeraar] ieder hun eigen, afzonderlijke, procedure tegen [geïntimeerde] voerden. Daar doet niet aan af dat zij gezamenlijk in de aanhef van de vonnissen en de processtukken in eerste aanleg stonden vermeld. De bewijslevering na het tussenvonnis was slechts aan [inboedelverzekeraar] opgedragen en de ingebrachte stukken en gehouden getuigenverhoren behoren bij de procedure tussen [inboedelverzekeraar] en [geïntimeerde] . Bij pleidooi in hoger beroep heeft [appellante] meegedeeld dat zij zich “aansluit” bij het door [inboedelverzekeraar] bijgebrachte bewijs. [geïntimeerde] heeft hiertegen geen bezwaren geuit, maar is daarentegen nog nader op die bewijslevering ingegaan voor wat betreft haar procedure tegen [appellante] . Impliciet gingen beide partijen ook reeds in de memorie van grieven en de memorie van antwoord ervan uit dat alles wat in eerste aanleg aan bewijsmateriaal in de zaak [inboedelverzekeraar] - [geïntimeerde] was bijgebracht, tevens heeft te gelden als ingebracht in de procedure [appellante] - [geïntimeerde] . Indien verder al gezegd zou kunnen worden dat de mededeling van [appellante] ten pleidooie tardief was, heeft in ieder geval te gelden dat [geïntimeerde] met de inbreng van de bewijslevering door [inboedelverzekeraar] in deze procedure stilzwijgend heeft ingestemd.

Die inbreng heeft, voor wat betreft de getuigenverhoren in de procedure [inboedelverzekeraar] - [geïntimeerde] , in de onderhavige procedure overigens het karakter van vrij bewijs.

3.5.1.

De rechtbank was van oordeel dat een fout van de operator van [geïntimeerde] als oorzaak van de brand niet is komen vast te staan. Verder heeft volgens haar te gelden dat als zou komen vast te staan dat de brand is veroorzaakt door een gebrek in de koffieautomaat, dat niet betekent dat [geïntimeerde] wegens onrechtmatig handelen aansprakelijk is jegens de eigenaar van het pand (en dus jegens [appellante] als gesubrogeerd opstalverzekeraar). De rechtbank overwoog daartoe dat er, anders dan [appellante] (en [inboedelverzekeraar] ) bepleit(en), geen aanknopingspunten bestaan om het arrest Oerlemans/Driessen analoog toe te passen op deze...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT