Uitspraak Nº 200.215.076-01. Gerechtshof Den Haag, 2019-01-22

ECLIECLI:NL:GHDHA:2019:23
Docket Number200.215.076-01
Date22 Enero 2019
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht


Zaaknummer : 200.215.076/01,

Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/496303/ HA ZA 16-220.

Arrest van 22 januari 2019

in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:

1 Compagnie De Manutention Ro-Ro (CDMR) B.V.,
thans geheten C.R.O. Ports Nederland B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

2. Compagnie De Manutention (CDM) B.V.,

gevestigd te Vlissingen,

appellanten in het principaal beroep,

verweerders in het (voorwaardelijk) incidenteel beroep,

verweerders in het incident ex artikel 843a Rv,

tezamen te noemen: C.RO (mannelijk enkelvoud),

advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

tegen:

1 [geïntimeerde 1],

gevestigd te [vestingingsplaats],

2. [geïntimeerde 2],

gevestigd te [vestingingsplaats],

geïntimeerden in het principaal beroep,

appellanten in het (voorwaardelijk) incidenteel beroep,

eisers in het incident ex artikel 843a Rv,

tezamen te noemen: [geïntimeerde] (mannelijk enkelvoud),

advocaat: mr. P.J.M. Koning te Amsterdam.

Het geding

Bij exploot van 31 maart 2017 is C.RO in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 4 januari 2017, hierna ook: het bestreden vonnis. Bij memorie van grieven (met producties), tevens akte wijziging/vermeerdering eis, heeft C.RO 12 grieven (per abuis niet goed doorgenummerd) aangevoerd en haar eis gewijzigd. [geïntimeerde] heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden, (voorwaardelijk) incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van 4 grieven, haar eis gewijzigd en een vordering ex artikel 843a Rv ingesteld tot het in het geding brengen van de (hierna te bespreken) brief van 10 december 2004. C.RO heeft deze brief overgelegd bij antwoordconclusie in het incident waarna [geïntimeerde] haar vordering in het incident ex artikel 843a Rv heeft ingetrokken. Hierna heeft C.RO (met producties) geantwoord in het (voorwaardelijk) incidenteel appel. Vervolgens hebben partijen hun zaak mondeling bepleit op 26 november 2018, dit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Daarna is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

De feiten

1. De door de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.21 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet, althans niet met voldoende mate van nauwkeurigheid, bestreden, zodat ook het hof daarvan uitgaat.

2 De volgende feiten staan tussen partijen vast.
(2.1). Zowel [geïntimeerde] als C.RO exploiteert een stuwadoorsbedrijf in het havengebied Vlissingen-Oost. Het bedrijf van [geïntimeerde] is, voor zover hier van belang, gelegen aan de Quarleshaven. De kade langs die haven is de Sloekade (hierna ook: de kade). Die kade en het daaraan grenzende kadeplatform behoren niet tot het terrein dat [geïntimeerde] in erfpacht heeft. Aangrenzend aan het terrein van [geïntimeerde] (liggend aan het water) is het terrein van C.RO gelegen. Dat terrein grenst niet aan de Sloekade.
(2.2) [geïntimeerde] is deels eigenaar, deels erfpachter van de grond waarop zij haar bedrijf uitoefent. C.RO is erfpachter van de grond waarop zij haar bedrijf uitoefent.
(2.3) Het havengebied Vlissingen-Oost kan vanaf de openbare weg, de Sloeweg, worden bereikt, namelijk over de Engelandweg. Deze Engelandweg loopt vanaf de Sloeweg tot aan de Sloekade.
(2.4) Halverwege de Engelandweg bevindt zich een afslag naar de Ritthemsestraat, via welke weg het terrein van C.RO kan worden bereikt.Voorbij deze afslag heeft [geïntimeerde] de Engelandweg afgesloten door middel van een ijzeren hek en betonblokken.
(2.5) C.RO heeft op de Ritthemsestraat, op het punt waar deze aan de oostzijde het terrein van C.RO binnen gaat, een bewaakte toegangspoort geplaatst. Aan de westzijde van haar terrein heeft C.RO de Ritthemsestraat afgesloten door middel van een ijzeren hek en betonblokken.
(2.6) Voorafgaande aan de hierboven genoemde feiten, die de actuele stand van zaken weergeven, hebben zich de volgende feiten voorgedaan.
(2.7) Het havengebied Vlissingen-Oost is aangelegd in de jaren ’70 van de twintigste eeuw. Het beheer ervan is thans in handen van N.V. Zeeland Seaports (hierna: Zeeland Seaports of ZS). In het vervolg van dit arrest zal het hof de havenautoriteit aanduiden als Zeeland Seaports of ZS, ook als het haar rechtsvoorgangster betreft.
(2.8) Bij notariële akte van 9 maart 1982en de daarop volgende inschrijving van die akte in de openbare registers (hierna ook: de akte 1982) heeft (de voorgangster van) Zeeland Seaports de in 2.2 bedoelde grond (althans het grootste deel daarvan) in erfpacht aan (de rechtsvoorgangster van) [geïntimeerde] gegeven, zulks onder de in die akte beschreven voorwaarden en bepalingen. Voor zover in deze procedure in hoger beroep van belang, gaat het om de volgende voorwaarden en bepalingen:
“Artikel 10

1. De erfpachtster heeft met inachtneming van de belangen van andere gebruikers het recht op vrij gebruik van het kadeplatform […]. Aan dit gebruik kunnen voorwaarden worden verbonden.
2. Met het oog op het medegebruik van de weg- of spoorwegaansluiting en de openbare kade door andere belanghebbenden dient gehandeld te worden volgens aanwijzingen en voorschriften door of namens de directeur gegeven.
(…)
Artikel 15

1. Op de grens van het in erfpacht gegeven terrein mag een afrastering worden geplaatst, welke ten behoeve van een doelmatige terreinafsluiting tot aan de havenzijde mag worden doorgetrokken, of op door derden te plaatsen afrastering mag aansluiten.
2. In de afrastering moet ter plaatse van de spoorbaan naar de openbare kade, over voldoende breedte een opening worden gespaard, welke afsluitbaar mag worden gemaakt door middel van een draai- en of schuifhek.
3. Het beweegbare hek ter plaatse van de spoorbaan kan, wanneer dit door of namens de directeur wordt voor gewenst, na overleg met de erfpachter en met haar toestemming worden opengesteld voor de toegang van wegverkeer naar het oostelijk deel van de verlengde openbare kade.
De toegang zal niet op onredelijke gronden kunnen worden geweigerd.
(…)
Artikel 17
1. De erfpachtster heeft, met inachtneming van de belangen van andere gebruikers, het recht van voorkeur op de voor het in erfpacht gegeven terrein gelegen kadeligplaats voor het aanleggen van vaartuigen (…).
2. Het Havenschap zal bevorderen, dat de kadeligplaats en het kadeplatform zal zijn ontruimd indien erfpachtster daarvan gebruik wenst te maken, mits hiervan tijdig kennis is gegeven.
Artikel 18

Het Havenschap heeft het recht, na overleg met de erfpachtster, telkenmale wanneer de kadeligplaats gelegen voor het in erfpacht gegeven terrein niet wordt bezet met een vaartuig voor de doeleinden als omschreven in artikel 17, aldaar een ander vaartuig ligplaats aan te wijzen, dat van de kade en het kadeplatform gebruik zal mogen maken.
Artikel 19
(…)
3. Bij het buiten bedrijf zijn van kranen, containerkranen of andere hijswerktuigen moeten deze zodanig worden opgesteld dat geen kraanarmen buiten de havenzijde van de kade uitsteken en dat andere belanghebbenden bij het gebruik van de openbare kade van de aanwezigheid van de kranen, containerkranen of hijswerktuigen geen hinder ondervinden.
(…)
Artikel 21
1. De erfpachtster heeft met inachtneming van de belangen van andere gebruikers het recht gebruik te maken van de stamspoorlijn van het Havenschap en van de op het kade aangelegde...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT