Uitspraak Nº 200.216.382_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-01-29

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:285
Docket Number200.216.382_01
Date29 Enero 2019
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.216.382/01

arrest van 29 januari 2019

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. W.G.M.M. van Montfort te Heerlen,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. G. Loman te Assen,

op het bij exploot van dagvaarding van 12 mei 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 29 maart 2017, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/211764 / HAZA 15-565)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep;

  • -

    de memorie van grieven;

  • -

    de memorie van antwoord;

  • -

    het schriftelijk pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd (aan de pleitnota van [appellant] zijn twee producties gehecht).

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. Volledigheidshalve merkt het hof op dat het niet beschikt over de op blz. 22 van de inleidende dagvaarding als productie 3 bij tabblad 3 genoemde USB-stick. Die USB-stick is niet bij het hof gedeponeerd.

3 De beoordeling
3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

  • -

    [appellant] heeft meerdere broers, waaronder [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] (hierna: [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] ).

  • -

    [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] is de stiefvader van [geïntimeerde] .

  • -

    [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] heeft in [vestigingsplaats] een ijzerwarenwinkel annex werkplaats, genaamd [ijzerwaren] IJzerwaren, gehad.

  • -

    Op 14 januari 2014 hebben [appellant] en [geïntimeerde] elkaar getroffen in het bedrijf van [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] . Er ontstond toen op enig moment onenigheid tussen hen.

  • -

    [appellant] heeft naar aanleiding hiervan op 15 januari 2014 aangifte gedaan van mishandeling tegen [geïntimeerde] . In het proces-verbaal van aangifte staat onder meer het volgende.

“(…) stapte ze op mij af en begon ze geheel onverwachts op mij in te slaan. Ze sloeg vervolgens meermaals, keihard met tot vuisten gebalde handen, op mij in. (…) Ze sloeg erg hard en trof mij onder andere op mijn hoofd, op mijn armen, op beide kaken, in de buik. Ze bleef op mij inslaan en ik viel in eerste instantie tegen de schuifdeur aan. Deze maakte ze hierna open en duwde mij naar een andere ruimte. Ze bleef slaan en begon ook op mij in te schoppen. Ze schopte met een geschoeide voet meermaals tegen mijn benen en rug. Hierna trok ze mij mee en duwde mij tegen een stalen deur aan. (…) [geïntimeerde] bleef mij echter slaan en schoppen en ik heb mij enkel af kunnen weren. Ik heb niets terug kunnen doen. [geïntimeerde] is circa 2 koppen groter dan ik. Ikzelf ben circa 1,50 meter groot. Hierna gooide ze me tegen een andere ijzeren poort aan. (…) Ze duwde mij tegen die poort aan en vervolgens heeft ze meermaals mijn hoofd tegen de poort geslagen. dat deed ze met volle kracht. Ook het slaan en schoppen gebeurde onafgebroken met flinke kracht.

(…) voelde ik ineens nog een flinke klap op mijn rechter onderkaak. Het betrof een krachtige vuistslag. (…) Mijn lippen en het tandvlees waren aan het bloeden. (…) Ik heb enorme pijn gehad aan mijn hoofd, gezicht, tanden, lippen, buik, knieeen. (…) Ik heb op dit moment nog pijn aan mijn hoofd, nek, beide armen (boven en onderarmen) en de knieeen. (…)

Ik doe bij deze aangifte terzake mishandeling en bedreiging tegen [geïntimeerde] .

(…)

Korte opmerking verbalisant

(…) Ik, [verbalisant] , heb aan het gezicht van aangever geen huidverkleuring of anderszins zichtbare vorm van letsel kunnen waarnemen. Aangever toonde mij, [verbalisant] , ook beide armen, doch ook hier heb ik geen huidverkleuring of anderszins zichtbare vorm van letsel kunnen waarnemen.”

  • -

    [appellant] heeft (als productie 3 bij tabblad 1 bij de inleidende dagvaarding) een schriftelijk stuk overgelegd. Daarop staat een handgeschreven verklaring die volgens [appellant] afkomstig is van [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] . Die handgeschreven verklaring houdt in dat [geïntimeerde] zijn dochter is en dat hij haar geen strafblad wil bezorgen en daarom geen getuigenverklaring wil afleggen.

  • -

    De politie heeft naar aanleiding van de aangifte een onderzoek ingesteld. [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] heeft geweigerd een verklaring af te leggen tegenover de politie.

- De geneeskundige verklaring van huisarts [huisarts] van 17 januari 2014 vermeldt ten aanzien van een consult van [appellant] van 15 januari 2014 voor zover relevant:

“(…) Uitwendig waargenomen letsel: dikke, kapotte onderlip rechts (…)”

  • -

    Bij beslissing van 9 februari 2014 heeft de Officier van Justitie van het arrondissementsparket Limburg aan [appellant] meegedeeld dat naar aanleiding van de door hem gedane aangifte niet tot strafvervolging wordt overgegaan omdat het gebeuren onvoldoende strafwaardig is.

  • -

    [appellant] heeft een verklaring van zijn tandarts overgelegd, gedateerd 30 april 2014, waarin staat vermeld:

“Op 25 februari 2014 heeft Dhr [appellant] mijn praktijk bezocht na flinke klappen op zijn gezicht. De eerste premolaar rechtsboven (14) was zeer mobiel en moest worden geëxtraheerd. Om het ontstane probleem op te lossen zou een 3-delige brug gemaakt moeten worden. (…) Daarnaast heeft dhr. [appellant] door het trauma kaakgewrichtsklachten gekregen. (…)”

- [appellant] heeft op 6 mei 2014 een klaagschrift ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingediend bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch tegen de beslissing om niet tot strafvervolging van [geïntimeerde] over te gaan. Naar aanleiding van die klacht heeft de Hoofofficier van Justitie in een ambtsbericht van 16 mei 2014 onder meer het volgende meegedeeld aan de Hoofdavocaat-Gereraal bij het Ressortsparket te ’s-Hertogenbosch:

‘Op 15 januari 2014 deed klager [appellant] aangifte ter zake eenvoudige mishandeling en bedreiging gepleegd door verdachte/beklaagde [geïntimeerde] .

Klager was op 14 januari 2014 bij zijn broer [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] welke eigenaar is

van een ijzerwarenzaak gelegen te [vestigingsplaats] alwaar bovenvermelde mishandeling

en/of bedreiging plaatsgevonden zou hebben.

N.a.v. voornoemde aangifte werd door de politie een onderzoek ingesteld.

Het onderzoek bestond uit:

- het horen van getuigen, te weten

1) [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] (broer van aangever en stiefvader van verdachte);

2) [medewerker bij ijzerwarenzaak 1] (werkzaam bij ijzerwarenzaak);

3) [medewerker bij ijzerwarenzaak 2] (werkzaam bij ijzerwarenzaak).

- en het horen van verdachte [geïntimeerde]

Hieruit kwam naar voren dat het probleem is ontstaan omdat getuige [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] kennelijk een testament heeft laten opmaken waardoor zijn gehele vermogen naar stiefdochter (verdachte [geïntimeerde] ) gaat (tegen de zin van klager en zijn familie).

Getuige [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] geeft aan dat hij wist dat het testament zo was opgemaakt.

Hij was er altijd van vanuit gegaan dat dit zodanig was opgesteld dat de woning

naar verdachte/beklaagde [geïntimeerde] zou gaan en de ijzerwarenwinkel naar de

broers/familie.

Verdachte [geïntimeerde] heeft inmiddels ook vernomen dat de broers [de broers van appellant] zich aan het bemoeien zijn met de erfenis en dit geeft problemen.

Naar aanleiding van het onderzoek kwam naar voren dat getuigen [medewerker bij ijzerwarenzaak 1] en [medewerker bij ijzerwarenzaak 2] niks hebben meegekregen van de mishandeling en de bedreiging richting klager.

Wel wordt door getuige [medewerker bij ijzerwarenzaak 2] aangegeven dat hij geen verwondingen aan klager zijn lichaam of kleding heeft waargenomen. Wel zou klager tegen [medewerker bij ijzerwarenzaak 2] gezegd hebben dat hij op zijn lip geraakt was door verdachte/beklaagde [geïntimeerde] en dat klager pijn had aan zijn lip had.

Getuige [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] wenste geen verklaring af te leggen tegenover de politie.

Verdachte/beklaagde verklaart dat zij klager zo’n 50 keer verzocht heeft de winkel van haar stiefvader [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] te verlaten, maar dat klager niet ging en zij door klager getergd werd en dat klager geroepen zou hebben dat [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] niet haar vader is, waardoor er bij verdachtebeklaagde iets knapte. Verdachte verklaart dat zij hierop klager bij zijn armen heeft gepakt en hem richting de schuifdeur heeft geduwd waarop er enig duw- en trekwerk tussen haar een klager ontstond. Verdachte geeft aan dat klager haar niet los wilde laten en zij zich zelf los wilde trekken en dat zij hierbij met haar ellenboog het gezicht van klager geraakt kan hebben. Verder ontkent beklaagde klager bedreigd te hebben.

Naar aanleiding van dit onderzoek was het Openbaar Ministerie te Limburg van

mening dat er onvoldoende bewijs was aangaande de bedreiging. Dit betrof

immers een zogenaamde één tegen één verklaring

Wat betreft de eenvoudige mishandeling daarvan was het Openbaar Ministerie

van mening dat er sprake was van een beleidssepot 42 (geringe strafwaardigheid van het feit) en daarom niet is overgegaan tot strafvervolging.

Naar aanleiding van het klaagschrift en het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT