Uitspraak Nº 200.217.135. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2019-09-24

ECLIECLI:NL:GHARL:2019:7728
Docket Number200.217.135
Date24 Septiembre 2019
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.217.135

(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 5409405)

arrest van 24 september 2019

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,

hierna: [appellant] ,

advocaat: mr. J.B. Maliepaard,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Dexia Nederland B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

hierna: Dexia,

advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 5 juni 2018 hier over.

1.2

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 26 september 2018;

- de memorie na enquête van [appellant] ;

- de memorie na enquête van Dexia.

1.3

Vervolgens hebben partijen de aanvullende stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2 De motivering van de beslissing in hoger beroep

beoordeling bekendheid van echtgenote met bestaan overeenkomsten

2.1

Bij voornoemd tussenarrest is [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het vermoeden dat zijn echtgenote meer dan drie jaren voordat als gevolg van de collectieve actie de verjaring van haar bevoegdheid tot vernietiging werd gestuit, derhalve vóór 13 maart 2000, met het bestaan van de overeenkomsten met contractnummers [contractnummer 2] , [contractnummer 3] en [contractnummer 4] (overeenkomsten II t/m IV) bekend raakte. [appellant] heeft zijn echtgenote, [echtgenote] , en zichzelf laten horen als getuige.

2.2

Het hof is van oordeel dat het voorshands aangenomen bewijs door [appellant] is ontzenuwd en overweegt daartoe als volgt. Op de vraag tijdens het getuigenverhoor hoe het financiële beheer geregeld was heeft [appellant] verklaard: “Ik deed de administratie en de financiën zelf.” De rekeningen betroffen en/of rekeningen, aldus [appellant] . Op de vraag wie de financiële administratie deed en of [appellant] met zijn echtgenote de financiën besprak heeft de echtgenote verklaard dat dat bij haar man lag en dat hij dit niet besprak met haar en zij hier ook niet naar heeft gevraagd. Op de vraag of er meerdere bankrekeningen waren heeft de echtgenote verklaard dat zij zich hier niet mee bezig heeft gehouden. Over het beheer is voorts door [appellant] verklaard: “Dat hield ik wel in de gaten. (…) Aan het eind van de maand keek ik wat er was uitgegeven.” Op de vraag van de raadsheer-commissaris hoe de financiën werden beheerd als [appellant] voor zijn werk in het buitenland was heeft de echtgenote verklaard: “Net als daarvoor. Ik haalde geld voor de boodschappen (…). Voor een paar dingen waren er automatische afschrijvingen (…). Ik hoefde mij nergens over te bekommeren.” Op de vraag wie de post opende heeft de echtgenote verklaard dat zij het uit de brievenbus haalde en als het voor haar man was legde ze het op zijn bureau. Haar eigen post, zoals ansichtkaarten, haalde zij hier tussen uit. Op de vraag wanneer de echtgenote bekend is geraakt met het bestaan van de effectenleaseovereenkomst heeft [appellant] verklaard: “(…)dat is gebeurd op een verjaardagspartij.(…) toen is Dexia ter sprake gekomen met twee vrienden. Ik heb in de zijkamer met hen staan praten. Zij zeiden: het gaat helemaal fout met de beurs. (…) Ik kreeg het benauwd, want ik dacht: dat heb ik niet aan mijn vrouw verteld dat ik die contracten heb afgesloten. Een paar dagen later heb ik het aan mijn vrouw verteld. Dit gesprek met mijn vrouw was in 2001.” De echtgenote verklaart hierover: “Toen ik jarig was. (…) Alles was naar beneden gegaan. Toen heeft mijn man later gezegd: die heb ik ook gekocht. Na de val in Amerika (…) Hij heeft staan praten met vrienden die niet meer leven en toen kwam hij er achter dat het niet zo’n goede investering was die hij gedaan had.”

2.3

Uit de verklaringen kan niet worden afgeleid dat de echtgenote kennis heeft gekregen van de afschrijvingen middels het raadplegen van de bankafschriften en daarmee met het bestaan van de effectenleaseovereenkomsten bekend raakte. Mede gelet op de generatie waartoe [appellant] en zijn echtgenote behoren, acht het hof de verklaringen omtrent het beheer van de financiën geloofwaardig. De verklaringen van de echtelieden zijn in hun geheel consistent en geloofwaardig. Gelet op het vorenstaande kan op grond van de getuigenverklaringen en de in het geding gebrachte stukken, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet worden vastgesteld dat de echtgenote van [appellant] voor 13 maart 2000 daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de overeenkomsten. Dexia wijst erop dat de getuigenverklaringen tegenstrijdigheden bevatten waar is verklaard over de vraag of de echtgenote bekend was met het feit dat [appellant] belegde, maar deze tegenstrijdigheden zijn van onvoldoende gewicht, ook gelet op het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen en de afgelegde verklaringen, om de verklaringen van de echtelieden ongeloofwaardig te achten. Hetgeen Dexia in eerste aanleg en in hoger beroep ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid verder heeft aangedragen betreft vooral veronderstellingen. Het hof merkt nog op dat de betaling van NLG 8.000,- van 19 december 2001 van Dexia aan [appellant] , waarover tijdens het getuigenverhoor...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT