Uitspraak Nº 200.219.280_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-05-14

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:1809
Docket Number200.219.280_01
Date14 Mayo 2019
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.219.280/01

arrest van 14 mei 2019

in de zaak van

Stichting Rolerisuit,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als Rolerisuit,

advocaten: mrs. D.A.C. Schreuder en H.C.M. de Kort te Oosterhout (NB),

tegen

Stichting Fonds Scholing en Ordening voor het Besloten Busvervoer,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als FSO,

advocaat: mr. S. Buddingh te Utrecht,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 juli 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer 4728367 CV 16-11 gewezen vonnis van 12 april 2017.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenarrest van 17 juli 2018 waarbij het hof een pleidooi heeft gelast;

  • -

    het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;

  • -

    de bij brief van 7 en 20 februari 2019 door Rolerisuit toegezonden producties, die Rolerisuit bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.

FSO heeft bij het pleidooi bezwaar gemaakt tegen het feit dat de producties van 20 februari 2019 niet tijdig zijn toegezonden. Desgevraagd maakte FSO geen bezwaar tegen voeging van deze producties aan het procesdossier. De aard en de omvang van de producties vormden klaarblijkelijk geen beletsel om daarvan binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te reageren.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6 De beoordeling

6.1.1. In rechtsoverweging 3.1 van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief I wordt deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen. Deze vaststelling is anders dan die van de kantonrechter en in zoverre slaagt de grief. Of dit er toe zal leiden dat het vonnis in eerste aanleg moet worden vernietigd, zal hierna blijken bij de verdere behandeling van de grieven. De vaststaande feiten - voor zover relevant - zijn de volgende.

6.1.2. Rolerisuit is een stichting die bestaat sinds 1987. Artikel 2 van de statuten van Rolerisuit luidt:

“1. De stichting heeft ten doel:

het bieden van gelegenheid tot ontspanning aan gehandicapten.

2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door het maken van bustochten, waarbij de stichting zich primair richt op minder draagkrachtigen, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.”

6.1.3. Rolerisuit werkt met vrijwilligers. Er zijn 39 vrijwilligers, waarvan 11 als chauffeur werken en de anderen werken in en rondom de rolstoelvriendelijke boerderij (met tuin en dieren), waar Rolerisuit activiteiten organiseert.

6.1.4 Rolerisuit bezit twee speciale autobussen die permanent zijn ingericht om ten minste acht rolstoelgebonden personen te vervoeren. Daarnaast heeft Rolerisuit één klein busje.

6.1.5. Rolerisuit is door de belastingdienst aangemerkt als een zogeheten “Algemeen Nut Beogende Instelling” (ANBI).

6.1.6. Tot 1 januari 2010 beschikte Rolerisuit over een zogeheten vergunningsbewijs voor collectief personenvervoer onder beperkingen.

6.1.7. Bij brief van 27 oktober 2009 heeft de Inspectie Verkeer en Waterstaat het volgende bericht aan Rolerisuit:

“(…) Onlangs is besloten dat de vergunning voor collectief personenvervoer (CPV)met ingang van 1 januari 2010 komt te vervallen. Vanaf dat moment zal een communautaire vergunning (CV) vereist zijn om commercieel busvervoer binnen Nederland te mogen uitvoeren. (…) De wettelijke regels voor busvervoer wijzigen overigens niet. (…) Inspectie Verkeer en Waterstaat streeft er naar dat alle ondernemingen op 1 januari 2010 beschikken over de juiste vergunningsdocumenten. Daarvoor bestaan er een aantal mogelijkheden: (…) 4. U beschikt over een vergunning voor collectief personenvervoer onder beperkingen.

De CPV vergunning onder beperkingen verdwijnt eveneens. Hier komt geen vervangend document voor in de plaats. De voorwaarden voor het verrichten van niet commercieel vervoer blijven echter ongewijzigd. De regels die hiervoor gelden luiden:

  • -

    Het vervoer dat u verricht betreft een nevenactiviteit ten behoeve van een hoofdactiviteit; ofwel

  • -

    Het vervoer wat u verricht betreft geen commercieel vervoer.

In beide gevallen moet er bovendien sprake zijn van ‘slechts een geringe weerslag op de vervoermarkt. (…)’”

6.1.8 De Inspectie Leefomgeving en Transport (behorend bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu) heeft Rolerisuit op 29 januari 2013 het volgende geschreven:

“Bij de Inspectie Leefomgeving en Transport is een klacht ingediend over door uw Stichting uit te voeren busvervoer terwijl u niet beschikt over een communautaire vergunning voor busvervoer. Mij is ambtshalve bekend dat u niet beschikt over een communautaire vergunning voor busvervoer.

Op 8 november 2012 heb ik binnen uw Stichting een bedrijfsinspectie uitgevoerd op het busvervoer. (…) Op basis van voornoemd gesprek heb ik vastgesteld dat er door de Stichting busvervoer wordt uitgevoerd.

Ingevolge artikel 4 lid 1 van de Wet personenvervoer 2000 (WP2000) is het verboden besloten busvervoer te verrichten zonder een daartoe verleende communautaire vergunning. Ingevolge artikel 4 lid 3 van de Wet personenvervoer 2000 wordt voor de toepassing van het eerste lid van artikel 4 van deze wet het aanbieden van dat vervoer gelijkgesteld met het verrichten van besloten busvervoer.

In artikel 4 van het Besluit personenvervoer 2000 (BP2000) wordt bepaalt dat o.a. artikel 4 lid 1 van deze wet (vergunningsplicht) niet van toepassing is op:

  1. Besloten busvervoer dat wordt verricht als nevenactiviteit van een hoofdactiviteit die niet bestaat uit het vervoer van personen dan wel niet commercieel van aard is, en dat een geringe weerslag heeft op de vervoersmarkt.

  2. Onder besloten busvervoer als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval begrepen busvervoer dat voor eigen rekening en risico wordt verricht:

a. Door ondernemingen ten behoeve van hun werknemers, onderwijsinstellingen ten behoeve van hun leerlingen (…)

b. Ten behoeve van particuliere doeleinden.

Tijdens het gesprek (…) bleek mij dat de Stichting Rolerisuit tot 1 januari 2010 in het bezit was van een vergunning Collectief Personenvervoer onder beperkingen. In deze vergunning was een aantal beperkingen opgenomen t.a.v. het uit te voeren busvervoer. Per 1 januari 2010 is de vergunning collectief personenvervoer onder beperkingen vervallen verklaard en zijn de uitzonderingsbepalingen zoals vermeld in artikel 4 van het Besluit personenvervoer 2000 van toepassing.

Tijdens ons gesprek is vast komen te staan dat:

  1. de Stichting Rolerisuit als hoofddoel, volgens artikel 2 lid 2 van de statuten van de Stichting van 22 september 2005 heeft gesteld het maken van bustochten voor de daarin genoemde doelgroep;

  2. de Stichting de beschikking heeft over 3 autobussen;

  3. er door deze 3 bussen ongeveer 600 ritten per jaar worden gemaakt;

  4. er op de website van de Stichting wordt aangegeven dat in principe een ieder de bus kan reserveren voor gehandicapten c.q. mensen die niet zelfstandig de deur uit kunnen.

Overwegende de zojuist genoemde uitzonderingsbepalingen in het Besluit personenvervoer 2000, dient de Stichting in het bezit te zijn van een Communautaire vergunning voor het busvervoer op naam van de Stichting.(…)”

Kort hierop heeft Rolerisuit voornoemde communautaire vergunning aangevraagd en per 5 november 2013 verkregen, met een looptijd tot en met 4 november 2018. Per 14 november 2018 heeft Rolerisuit opnieuw een communautaire vergunning verkregen. Tegen deze besluiten heeft Rolerisuit geen bezwaar gemaakt en ook heeft zij geen vrijstelling verzocht.

6.1.9. FSO is een stichting die krachtens de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Besloten Busvervoer (hierna: de cao bb) door de partijen bij die cao in het leven is geroepen om een goed sociaal en economisch klimaat in de bedrijfstak besloten busvervoer te bevorderen. FSO had tot 1 oktober 2017 de taak toe te zien op een juiste naleving van de cao bb. Destijds lopende zaken bij FSO worden door haar afgewikkeld, waarvan onderhavige zaak de laatste is.

6.1.10. De cao bb is in werking getreden op 1 juli 2008 en gold tot en met 31 december 2011. Partijen hebben daarna jaarlijks aansluitend een nieuwe cao gesloten, dan wel de cao verlengd. Bepalingen van deze cao zijn steeds algemeen verbindend verklaard. De laatste cao bb liep van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018. Bepalingen van deze cao zijn algemeen verbindend verklaard per 8 maart 2017 tot en met 31 december 2018 (Stcrt. 7 maart 2017, nr. 6746). De cao is verlengd tot en met 31 december 2019. Partijen onderhandelen over een nieuwe cao bb.

6.1.11. De collectieve arbeidsovereenkomst Fonds Scholing en Ordening voor het Besloten Busvervoer (hierna: de cao fso) is eveneens in werking getreden op 1 juli 2008 en gold tot en met 31 december 2011. Partijen hebben daarna jaarlijks aansluitend een nieuwe cao gesloten, dan wel de cao verlengd. Ook bepalingen van deze cao zijn steeds algemeen verbindend verklaard. Bepalingen van deze cao zijn laatstelijk algemeen verbindend verklaard per 15 december 2017 tot en met 31 december 2018 (Stcrt. 14 december 2017, nr. 66851).

6.1.12. Artikel 1 van de cao bb luidt:

“Werkingssfeer

a. Deze overeenkomst is van toepassing op:

De werkgevers en werknemers van elke in Nederland gevestigde onderneming, die...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT