Uitspraak Nº 200.220.521. Gerechtshof Den Haag, 2019-01-22

ECLIECLI:NL:GHDHA:2019:20
Date22 Enero 2019
Docket Number200.220.521
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.220.521/01

Zaaknummer rechtbank : C/10/503748 / HA ZA 16-587

arrest van 22 januari 2019

inzake

1. [appellant 1],

en

2. [appellant 2]

beiden wonende te [woonplaats],

appellanten,

hierna gezamenlijk te noemen: [appellant],

advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,

tegen

[naam bedrijf] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

geïntimeerde,

hierna te noemen: [geïntimeerde],

advocaat: mr. J.P.R.C. de Jonge te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 21 juni 2017 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, team handel tussen partijen gewezen vonnis van 22 maart 2017. Bij memorie van grieven (met productie) heeft [appellant] twee grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Op 10 april 2018 hebben partijen hun standpunten schriftelijk bepleit.

Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn door partijen niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.

2. Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.1

[geïntimeerde] exploiteert een makelaarskantoor. Zij is de rechtsopvolger van de vennootschap onder firma Makelaarskantoor [naam vof]. Zowel de vof als haar rechtsopvolger worden hierna [geïntimeerde] genoemd.

2.2

[geïntimeerde] is in 2003 als makelaar namens de verkopende eigenaren ([naam 1] en [naam 2], verder gezamenlijk te noemen [de verkoper]) opgetreden met betrekking tot de verkoop van de semi-vrijstaande bungalow aan de [adres] te [gemeente] (verder: de woning) voor de vraagprijs van EUR 575.000,-- k.k..

2.3

[appellant] had interesse in genoemde woning en heeft in verband daarmee contact opgenomen met [geïntimeerde].

2.4

Bij faxbericht van 28 april 2003 schreef [appellant] aan [geïntimeerde] in de persoon van [X] (verder: [X]):

"Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van 24 april 2003 doe ik u hierbij mijn bod toekomen op het huis aan de [adres] te [gemeente] ten bedrage van Euro 522.500,00 onder de navolgende ontbindende voorwaarden:

De financiering door de bank akkoord wordt bevonden,

Voor de beoogde verbouwing de benodigde vergunningen worden verkregen van de gemeente [gemeente] c.q. de verantwoordelijken.

Na inspectie van het pand geen verborgen gebreken aan het licht zijn gekomen.

Dit bod blijft geldig tot dinsdag 29 april 2003,12.00 uur.

2.5

In opdracht van [appellant] heeft een deskundige van Vereniging Eigen Huis de woning bekeken en daaromtrent gerapporteerd; in het rapport zijn enige gebreken benoemd.

2.6

Bij brieven van 20 juni 2003, 27 juni 2003 en 1 juli 2003 heeft [X] namens [de verkoper] aangedrongen op ondertekening van de koopovereenkomst ter zake van de woning door [appellant] conform zijn bod, stellende dat de door de deskundige benoemde gebreken bij de bezichtigingen al aan de orde waren geweest en dus geen grond vormden voor een beroep op de ontbindende voorwaarde.

2.7

Dit heeft er uiteindelijk – na aanmaning door een advocaat van een kantoor waaraan ook mr. [Y], een zuster van [X] (verder: [Y]) verbonden was – toe geleid dat [appellant] op 14 november 2003 een koopovereenkomst heeft ondertekend. In deze koopovereenkomst is vermeld dat door de kopers uiterlijk 9 september 2003 een waarborgsom moet worden gestort van € 52.000,-- en dat de kopers de overeenkomst kunnen ontbinden indien zij voor 9 september 2003 geen hypothecaire lening voor een bedrag van minimaal de koopsom vermeerderd met kosten kunnen verkrijgen bij een erkende geldverstrekkende instelling.

2.8

[appellant] heeft, ook na ingebrekestelling bij brief van 22 december 2003, de waarborgsom niet voldaan.

2.9

Bij een verzoekschrift opgesteld door [Y] heeft [de verkoper] toestemming verzocht tot het leggen van conservatoir beslag op de woning van [appellant]. Nadat het gevraagde verlof was verleend, is het beslag gelegd.

2.10

Bij dagvaarding van 1 maart 2004 heeft [de verkoper] de veroordeling van [appellant] tot betaling van de contractueel overeengekomen boete van € 52.000,-- gevorderd.

2.11

Tijdens voornoemde procedure heeft [de verkoper] bij brief van 15 februari 2005 de koopovereenkomst met [appellant] ontbonden.

2.12

De rechtbank heeft bij vonnis van 8 februari 2006 de door [de verkoper] gevorderde boete, gematigd tot een bedrag van € 5.000,--, toegewezen. In reconventie is de gevraagde verklaring voor recht dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van wilsgebreken afgewezen.

2.13

[de verkoper] heeft van voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 17 november 2009 heeft dit hof de matiging van de boete ongedaan gemaakt. Tegen dit arrest zijn geen gewone rechtsmiddelen aangewend.

2.14

[appellant] heeft wel tevergeefs herroeping van genoemd arrest gevorderd. Het door [appellant] ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest waarbij de herroeping werd geweigerd had geen succes.

2.15

Ondertussen heeft [appellant] bij de Raad van Toezicht Rotterdam van de NVM (verder: de Raad van Toezicht) een klacht ingediend tegen [Z] (verder: [Z]) en [X]. [appellant] verweet [X] (en [Z] als voor hem verantwoordelijk NVM-lid) – zakelijk weergegeven – dat deze heeft gekozen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT