Uitspraak Nº 200.221.365_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-01-29

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:287
Docket Number200.221.365_01
Date29 Enero 2019
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.221.365/01

arrest van 29 januari 2019

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. R.H.J.G. Borger te Maastricht,

tegen

UFP Benelux B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als UFP,

advocaat: mr. R.D. Ouwerling te Rotterdam,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 31 juli 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 5081283/CV EXPL 16-5282 gewezen vonnis van 29 maart 2017.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenarrest van 31 juli 2018 waarbij het hof een pleidooi heeft gelast;

  • -

    het pleidooi van 11 januari 2019, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6 De beoordeling
6.1.1.

In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de volgende feiten vastgesteld.

“2.1. Partijen hebben op 31 juli 1998 een arbeidsovereenkomst gesloten, waarbij [appellant] met ingang van 1 augustus 1998 voor onbepaalde tijd bij UFP in dienst is getreden in de functie van hoofd afdeling inkoop tegen een bruto salaris van f. 13.260,-- (€ 6.017,13) per maand exclusief vakantiegeld. In artikel 1 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat het salaris telkenmale zal worden verhoogd met de van overheidswege in het algemeen of voor de desbetreffende bedrijfstak in het bijzonder toegelaten of vastgestelde verhogingen. Voormeld salaris is in 2001 verhoogd naar € 6.131,00, in 2006 naar € 6.631,00 en in 2009 naar € 6.781,00 bruto per maand. Het laatste door [appellant] ontvangen salaris bedroeg € 6.781,00 bruto exclusief vakantiegeld.

2.2.

Bij beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, d.d. 14 september 2016 is - voor het geval UFP haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellant] uiterlijk 28 september 2016 niet intrekt - de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2017 ontbonden, is UPF veroordeeld om aan [appellant] een transitievergoeding te betalen van € 66.524,58 bruto, is het verzoek van [appellant] tot toekenning van een billijke vergoeding afgewezen en is het verzoek van UFP tot toekenning van een schadevergoeding ex artikel 7:868a lid BW afgewezen.

2.3.

In de onderneming van UFP werkten inclusief [appellant] en de directeur, de heer [directeur UFP] , 6 medewerkers.”

6.1.2.

De grieven van [appellant] zijn niet gericht tegen deze feitenvaststelling. Ook UFP heeft deze feiten niet betwist. Daarom kan van die feiten in hoger beroep worden uitgegaan, met dien verstande dat, zoals partijen tijdens het pleidooi hebben verklaard, er in de onderneming van UFP gemiddeld 6 medewerkers werkten.

6.2.1.

In eerste aanleg vorderde [appellant] , na wijziging van eis:

Primair:

1. UFP te veroordelen om aan hem te betalen het achterstallig loon over de jaren 2011 t/m 2015 (onder toepassing van althans gerelateerd aan de avv cao voor de technische groothandel zoals in het lijf van deze dagvaarding omschreven en gespecificeerd) en de wettelijke verhoging daarover, in totaal ad € 136.145,39 bruto, althans € 32.910,35 bruto, alsmede de wettelijke rente daarover, berekend tot 1 april 2016, ad € 11.151,36 althans € 1.188,62, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert 1 april 2016, alsmede (ingeval van veroordeling in het hogere brutobedrag voornoemd) over 2016 het achterstallige loon ad € 2.482,19 bruto, te verhogen met de wettelijke verhoging ad 50% en de wettelijke rente over dat achterstallige salaris en de wettelijke verhoging vanaf de datum van deze dagvaarding;

2. UFP voorts te veroordelen om vanaf 1 april 2016 aan hem te betalen het maandloon ad € 8.336,64 bruto althans € 7.216,07 bruto en het op dat maandloon gebaseerde vakantiegeld en dit maandloon telkenmale te verhogen met de volgens genoemde cao vastgestelde verhogingen;

3. UFP te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten van gemachtigde daaronder begrepen, alsmede met veroordeling van UFP in de nakosten, te begroten op 50% van de voor sector Handel procedures ad € 131,00 zonder betekening en € 199,00 in geval van betekening, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en -voor het geval voldoening van de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.

Subsidiair:

1. UFP te veroordelen om aan hem te betalen het achterstallig loon over de jaren 2011 t/m 2015 (onder toepassing van indexering conform de CPI afgeleid zoals in het lijf van deze dagvaarding omschreven en gespecificeerd) en de wettelijke verhoging daarover, in totaal ad € 110.970,68 bruto, althans € 56.215,99 bruto alsmede de wettelijke rente daarover berekend tot 1 april 2016 ad € 5.233,73 althans € 2.109,65, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert 1 april 2016;

2. UFP voorts te veroordelen om vanaf 1 april 2016 aan hem te betalen het maandloon ad € 7.947,47 bruto althans € 7.324.94 bruto en het op dat maandloon gebaseerde vakantiegeld en dit maandloon telkenmale te verhogen met de jaarmutatie volgende uit de afgeleide consumenten prijsindex van het Centraal Bureau voor de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT