Uitspraak Nº 200.221.978_01 en 200.221.985_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-06-06

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:2037
Docket Number200.221.978_01 en 200.221.985_01
Date06 Junio 2019
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 6 juni 2019

Zaaknummers: 200.221.978/01 (partneralimentatie) en

200.221.985/01 (afwikkeling huwelijksgemeenschap)

Zaaknummers eerste aanleg: C/02/288026 en C/02/314322

in de zaak in hoger beroep van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] , Australië,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat: thans geen, voorheen: mr. H. Kernkamp te Rotterdam,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats]

,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. P.R. Klaver.

5 De beschikking van 30 november 2017

Bij beschikking van 30 november 2017 heeft het hof in de onderhavige procedure de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg (in de beschikking van het hof staat abusievelijk Breda vermeld), van 24 mei 2017, bekrachtigd, voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

Tussen partijen is ook een voorlopige voorzieningenprocedure gevoerd.

Bij beschikking van 11 januari 2018 heeft het hof (in de zaak met zaaknummer 200.221.978/02) de tussen partijen gegeven beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg (ook in deze beschikking van het hof staat abusievelijk Breda vermeld), van 10 februari 2016 gewijzigd voor zover het de door de man te betalen voorlopige bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw betreft en bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2018 voorlopig als uitkering tot haar levensonderhoud € 1.492,-- per maand zal betalen.

Bij de beschikking van 11 januari 2018 heeft het hof voorts (in de zaak met zaaknummer 200.221.978/03) de uitvoerbaarheid bij voorraad geschorst van de bij voornoemde beschikking van 24 mei 2017 gegeven beslissing ten aanzien van de door de man verschuldigde partneralimentatie.

6 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
6.1.

Zoals in rov. 2.1. van de beschikking van 30 november 2017 reeds overwogen, is de man op 23 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 24 mei 2017.

6.2.

De vrouw heeft op 20 november 2017 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

6.3.

De man heeft op 4 januari 2018 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.

6.4.

De vrouw heeft op 20 juli 2018 een “aanvullend verzoekschrift vermeerdering/wijziging van eis” ingediend.

6.5.

De vrouw heeft op 14 maart 2019 een aanvulling van eis in hoger beroep ingediend.

6.6.

De vrouw heeft op 15 maart 2019 een “meer aanvullend verzoekschrift vermeerdering/wijziging van eis” ingediend.

6.7.

Bij het hof zijn voorts (in aanvulling op de stukken genoemd in rov. 2.2) de volgende stukken ingekomen.

Van de zijde van de vrouw:

- het journaalbericht van 7 december 2017 met bijlagen, ingekomen op 7 december 2017;

- het journaalbericht van 8 december 2017 met bijlagen, ingekomen op 8 december 2017;

- het journaalbericht van 14 augustus 2018 met bijlagen, ingekomen op 14 augustus 2018;

- het journaalbericht van 17 augustus 2018 met bijlagen, ingekomen op 20 augustus 2018.

Van de zijde van de man:

- het journaalbericht van 7 december 2017 met bijlagen, ingekomen op 7 december 2017;

- het e-mailbericht van 20 juni 2018;

- de brief van 16 augustus 2018 met bijlagen, ingekomen op 16 augustus 2018;

- de brief met bijlagen, ingekomen op 19 maart 2019;

- het faxbericht van 24 maart 2019 met bijlagen, ingekomen op 24 maart 2019.

De advocaat van de vrouw heeft ter mondelinge behandeling verzocht de bijlagen die op 19 respectievelijk 24 maart 2019 zijn ingekomen, buiten beschouwing te laten, omdat deze stukken niet door een advocaat zijn ingediend.

Het hof heeft daarop als volgt beslist.

Zoals het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven voorschrijft, zijn het beroepschrift en het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man ingediend door zijn (voormalige) advocaat. Het vereiste van de indiening (en ondertekening) door een advocaat geldt niet voor nadere stukken, waarop een belanghebbende, in dit geval de man, zich wenst te beroepen. Deze stukken dienen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling, te worden overgelegd. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de bijlagen, die bij het hof op 19 maart 2019 zijn ingekomen, op 15 maart 2019 en dus tijdig bij de advocaat van de vrouw zijn ingekomen. Op deze stukken zal daarom acht worden geslagen. Dit geldt evenwel niet voor zover de man in deze stukken nog (aanvullende) verzoeken zou hebben geformuleerd. Die eventuele verzoeken acht het hof in strijd met de goede procesorde, nu de man onvoldoende duidelijk heeft gemaakt, voor de vrouw en voor het hof, dat hij die (aanvullende) verzoeken doet; waar in de 149 pagina’s tellende Engelstalige producties deze verzoeken zijn geformuleerd (waardoor van voldoende kenbaarheid geen sprake is) en waarom die eventuele verzoeken niet eerder dan vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling hadden kunnen worden gedaan.

De bijlagen, ingediend bij het faxbericht van 24 maart 2019, zijn wel ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn, maar deze stukken zijn kort en eenvoudig te doorgronden en de advocaat van de vrouw moet in redelijkheid voldoende hebben kunnen kennisnemen van die bijlagen en zich voldoende hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen. Daarom zal ook op deze stukken acht worden geslagen.

6.8.

De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 maart 2019. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Met de man is een Skype verbinding tot stand gebracht. (De man wordt niet meer bijgestaan door een advocaat.) Ook was aanwezig de heer J.E. Hynd, als tolk (met nr. 1159) voor de man.

6.9.

De alimentatiekwestie en de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap zijn afgesplitst en ingeschreven onder de zaaknummers 200.221.978/01 (partneralimentatie) en 200.221.985/01 (afwikkeling huwelijksgemeenschap). Deze zaken zijn gevoegd behandeld.

7 De feiten (vervolg)

In rov. 3.1 tot en met 3.4 van de beschikking van 30 november 2017 heeft het hof vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Voorts staan nog enkele andere feiten tussen partijen vast. Het hof zal hierna de (in deze stand van de procedure) relevante feiten (nogmaals) weergeven.

i.partijen zijn op 25 augustus 1990 met elkaar gehuwd te [plaats 1] , Verenigd Koninkrijk;

ii. de man heeft de Engelse nationaliteit en de vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit;

iii. het eerste huwelijksdomicilie van partijen is gelegen in het Verenigd Koninkrijk;

iv. uit het huwelijk van partijen zijn twee dochters geboren:

[dochter 1] , op [geboortedatum 1] 2000 te [geboorteplaats] , Verenigd Koninkrijk en

[dochter 2] , op [geboortedatum 2] 2003 te [geboorteplaats] , Verenigd Koninkrijk;

v. partijen hebben zich in 2010 gevestigd in Australië;

vi. in 2013 zijn partijen feitelijk uit elkaar gegaan;

vii. het verzoek van de vrouw tot echtscheiding is op 24 september 2014 ingekomen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg;

viii. daarop is bij de bestreden beschikking (van 24 mei 2017) de echtscheiding uitgesproken;

ix. de echtscheiding is op 9 april 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;

x. bij de bestreden beschikking is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op € 564,61 per kind per maand, zulks met ingang van de datum van die beschikking;

xi. de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning van partijen

(hierna ook: de woning), een bedrag van £ 180.453,81 (GBP), staat sinds januari 2016 in depot op de rekening van solicitor [solicitor] , [kantoor] te [kantoorplaats] (hierna ook: de advocaat in Engeland). Thans resteert nog een bedrag van £ 90.000,-- (GBP).

xii. sinds 10 januari 2014 verblijft de vrouw samen met de dochters in Nederland; de man verblijft tot op heden in Australië.

8 De omvang van het geschil
8.1.

Het geschil in hoger beroep betreft thans nog de bestreden beschikking van 24 mei 2017, voor zover daarbij:

- de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is bepaald op € 2.000,-- per maand, zulks met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;

- partijen zijn bevolen over te gaan tot verdeling van hun vermogen op de wijze zoals onder rov. 4.3.18. van die beschikking is vermeld;

- is verstaan dat partijen het door de man in Engeland opgebouwde pensioen zullen verevenen zodra de echtscheiding in kracht van gewijsde is gegaan en

- de proceskosten zijn gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De grieven

8.2.

De grieven van de man zien op:

- de (aanvullende) behoefte van de vrouw (grief 2);

- zijn draagkracht (grief 3);

- de limitering (grief 4);

- de opbrengst van de echtelijke woning (grief 5).

De grieven van de vrouw zien op:

- de kosten van de internationale school (grieven I en IV);

- het koersverlies ter zake van de opbrengst van de woning en de onkostenbetaling alimentatie (grieven II en VII);

- de kosten van tenuitvoerlegging kinder- en partneralimentatie (grief III);

- de pensioenvereveningsregeling in Australië (grief V);

- de pensioenen in Engeland en...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT