Uitspraak Nº 200.221.626_02. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2020-04-28

ECLIECLI:NL:GHSHE:2020:1433
Date28 Abril 2020
Docket Number200.221.626_02
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.221.626/02

arrest van 28 april 2020

in de zaak van

de vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid

Nederlandse Bond van Dansleraren,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

eiseres in verzet,

oorspronkelijk geïntimeerde,

hierna aan te duiden als NBD,

advocaat: mr. G.W. Boogaard te Leerdam,

tegen

[gedaagde in verzet] ,

wonend te [woonplaats] ,

gedaagde in verzet,

oorspronkelijk appellant,

hierna aan te duiden als [gedaagde in verzet] ,

advocaat: mr. D.M. Lamers te Eindhoven,

op het bij exploot van dagvaarding van 4 december 2018 ingeleide verzet tegen het onder zaaknummer 200.221.626/01 bij verstek gewezen arrest van dit hof van 16 oktober 2018 tussen NBD als geïntimeerde en [gedaagde in verzet] als appellant.

1 Het verstekarrest van 16 oktober 2018

Bij arrest van 16 oktober 2018 heeft het hof de door [gedaagde in verzet] bestreden vonnissen van 8 januari 2014 (zo volgt uit 3.4. van het arrest) en 22 februari 2017, gewezen door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, vernietigd, het door NBD gevorderde afgewezen en NBD in de proceskosten van [gedaagde in verzet] in eerste aanleg en in hoger beroep veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad.

2 Het geding in verzet

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het arrest van het hof van 16 oktober 2018 en de daarin vermelde processtukken, waaronder de memorie van grieven van [gedaagde in verzet] ;

  • -

    de verzetdagvaarding van 4 december 2018, tevens houdende (een voorlopige) memorie van antwoord;

  • -

    de rolbeslissing van de rolraadsheer van het hof van 19 februari 2019 inhoudende het bevel aan [gedaagde in verzet] om binnen drie dagen na de datum van de beslissing de memorie van grieven aan NBD te doen toekomen;

  • -

    de (nadere) memorie van antwoord van NBD.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling
3.1.

Als gevolg van het verzet van NBD ligt het hoger beroep van [gedaagde in verzet] opnieuw ter beoordeling voor. Hoewel [gedaagde in verzet] in zijn appeldagvaarding de vernietiging vordert van de vonnissen van de rechtbank van 17 september 2014 en 22 februari 2017, volgt uit zijn memorie van grieven dat het hoger beroep is gericht tegen de vonnissen van 8 januari 2014 en 22 februari 2017.

3.2.1.

De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 8 januari 2014 de feiten vastgesteld die zij voor haar beoordeling relevant achtte. Tegen die vaststelling zijn geen grieven gericht. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.

3.2.2.

[gedaagde in verzet] is op 1 oktober 1996 tot bestuurslid van NBD benoemd. In de periode van 1 september 2000 tot 1 oktober 2011 heeft hij in het bestuur van NBD de functie van penningmeester vervuld.

3.2.3.

NBD gaf tot en met het boekjaar 2001 aan haar accountant de opdracht de jaarrekening samen te stellen en te controleren. Na controle van de jaarrekening gaf de accountant een accountantsverklaring af. Vanwege de hoge kosten die met een controleopdracht aan de accountant gepaard gingen gaf NBD vanaf het boekjaar 2002 niet langer een controleopdracht aan haar accountant. Vanaf het boekjaar 2002 werd de door [gedaagde in verzet] aangeleverde financiële administratie door een kascommissie, bestaande uit leden van NBD, gecontroleerd. Die controle vond onder andere plaats op basis van de grootboekrekeningen.

3.2.4.

De ledenvergadering van NBD heeft [gedaagde in verzet] , zijnde in functie benoemd penningmeester, tot en met het boekjaar 2009 op voorspraak van de kascommissie steeds decharge verleend.

3.2.5.

Medio 2011 heeft de voorzitter van NBD op persoonlijke titel een accountant gevraagd een onderzoek in te stellen naar de door [gedaagde in verzet] gevoerde financiële administratie. [gedaagde in verzet] had desgevraagd administratieve bescheiden aan NBD afgegeven. Naar aanleiding van het accountantsonderzoek heeft NBD aangifte gedaan van vermeende door [gedaagde in verzet] gepleegde strafbare feiten. Deze aangifte heeft geleid tot een sepotbeslissing. De klacht daartegen bij het gerechtshof heeft geen succes gehad.

3.2.6.

Na op 25 april 2012 verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank heeft NBD op 8 mei 2012 conservatoir beslag laten leggen op diverse onroerende zaken van [gedaagde in verzet] .

3.3.1.

In deze procedure vordert NBD, na wijziging van eis,

a. voor recht te verklaren dat [gedaagde in verzet] jegens NBD onrechtmatig heeft gehandeld, althans dat sprake is van onbehoorlijke taakvervulling door [gedaagde in verzet] als bestuurder van NBD en dat [gedaagde in verzet] jegens NBD aansprakelijk is voor de financiële gevolgen daarvan;

b. veroordeling van [gedaagde in verzet] tot betaling van € 366.640,72 als vergoeding voor de door NBD geleden schade, vermeerderd met wettelijke rente;

c. veroordeling van [gedaagde in verzet] in de proceskosten inclusief beslagkosten, vermeerderd met wettelijke rente.

3.3.2.

Aan deze vordering heeft NBD, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [gedaagde in verzet] gedurende de periode dat hij penningmeester van NBD was onrechtmatig jegens NBD heeft gehandeld, althans zijn taak als bestuurder/penningmeester onbehoorlijk heeft vervuld. NBD verwijt [gedaagde in verzet] dat hij in de periode van januari 2001 tot en met september 2011 kasopnames heeft gedaan zonder dat daarvoor een verantwoording is, privékosten ten laste van NBD heeft betaald, overboekingen heeft verricht zonder dat daarvoor een verantwoording is, betalingen aan zichzelf tweemaal heeft verricht en betalingen aan derden heeft verricht zonder dat daarvoor een grondslag is. Ter onderbouwing van de hoogte van haar schade heeft NBD bij akte na comparitie per boekjaar (behoudens de boekjaren 2004 en 2005) een overzicht met onderbouwing in het geding gebracht (producties 3 t/m 12). In die akte heeft zij daarbij onderscheid gemaakt tussen voor haar onverklaard gebleven boekingen en volgens haar onjuiste betalingen.

3.3.3.

[gedaagde in verzet] heeft verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

3.4.1.

In het tussenvonnis van 8 januari 2014 heeft de rechtbank onder andere het volgende overwogen.

“4.4. Ten aanzien van de categorie onverklaarde kasopnames, onverklaarde stortingen en dubbele betalingen geldt, zoals [gedaagde in verzet] terecht heeft aangevoerd, dat NBD waar het gaat om de periode 2001 tot en met 2009 [gedaagde in verzet] nu niet meer ter verantwoording kan roepen omdat hem door de algemene ledenvergadering van NBD op voorspraak van de kascommissie over deze periode decharge is verleend. Als er sprake zou zijn van betalingen die vragen oproepen, had het op de weg van de kascommissie respectievelijk leden van NBD gelegen om hier opheldering over te vragen, maar niet is gesteld of gebleken dat dit is gebeurd.

(…)

Dit betekent dat [gedaagde in verzet] naar het oordeel van de rechtbank ter zake van deze categorie bedragen alleen over de periode 1-1-2010 tot 1-10-2011 (het tijdstip waarop het penningmeesterschap van [gedaagde in verzet] is geëindigd) verantwoording aan NBD verschuldigd is.

(…)

4.5.

Ten aanzien van vermeende onterechte betalingen, bestaande uit onbevoegde en onterechte betalingen aan zich zelf en privébetalingen treft het verweer van [gedaagde in verzet] dat aan hem tot en met het boekjaar 2009 decharge is verleend niet zonder meer doel. De dechargeverlening strekt zich niet uit tot frauduleuze onttrekkingen die door manipulatie van de boeken niet uit de jaarrekening en verslaglegging kenbaar zijn (verg. HR 25 juni 2010, LJN BM2332).

(…)

4.8. (…)


Voor zover [gedaagde in verzet] aanspraak meent te maken op een hoger bedrag dan € 12.000,- per jaar (hof: als vergoeding voor zijn werkzaamheden als penningsmeester) dat bij wijze van verweer verrekend moet worden met de eventuele vordering van NBD, verwerpt de rechtbank deze ingenomen stelling nu de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (art. 6:136 BW).”

De rechtbank heeft voorts een deskundigenonderzoek aangekondigd naar de deugdelijkheid van de financiële verantwoording van [gedaagde in verzet] als penningmeester over de periode van 1 januari 2010 tot 1 oktober 2011 en naar de vraag of de volgens NBD over de periode van 2001 tot en met 2009 onterecht onttrokken bedragen als frauduleuze onttrekkingen zijn aan te merken.

3.4.2.

In het tussenvonnis van 17 september 2014 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen en de registeraccountant H.P.W. Lammers als deskundige benoemd ter beantwoording van de door de rechtbank geformuleerde vragen.

3.4.3.

In het eindvonnis van 22 februari 2017 heeft de rechtbank onder andere het volgende overwogen.

“(…)

2.2.

De deskundige is in haar rapport aan de hand van de gestelde vragen tot de volgende conclusies gekomen:

Met betrekking tot de boekjaren 2010 en 2011 (tot 1-10-2011)

1. Sluit de jaarrekening 2010 aan bij de door [gedaagde in verzet] gevoerde administratie over deze periode?

“Conclusie m.b.t. vraag 1

Op basis van de gemaakte aansluiting van de jaarrekening 2010 op de saldibalans 2010 blijkt dat hiertussen geen aansluiting bestaat.

Het resultaat volgens jaarrekening 2010 komt uit op een resultaat van € 3.506,32 positief. Uit de saldibalans blijkt verder dat het resultaat (saldo) over voorgaande jaren niet is verwerkt in de boekhouding, dit staat nog als apart saldo in de saldibalans, zie Bijlage 2, blz. 1”

Uit deze Bijlage 2 blijken onder het kopje Resultaat voorgaande jaren de volgende verschillen:

Resultaat vo[o]rgaande jaren - 415,74

Saldo 2009...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT