Uitspraak Nº 200.222.985_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-09-24

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:3483
Docket Number200.222.985_01
Date24 Septiembre 2019
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer gerechtshof 200.222.985/01

(zaaknummer rechtbank Oost-Brabant, Civiel Recht,

zittingsplaats 's-Hertogenbosch: 4300253 CV EXPL 15-6138)

arrest van 24 september 2019

in de zaak van

[appellant ] ,

handelende onder de naam [totale installatie ] Totale Installatie,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in het principaal hoger beroep,

geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,

hierna: [appellant ] ,

advocaat: mr. R.H.J.M. Silvertand,

tegen:

LT Bouwmanagement B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde in het principaal hoger beroep,

appellante in het incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

hierna: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. M.L.W. Weerts.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 1 oktober 2015, 21 april 2016 en 22 juni 2017 die de kantonrechter te 's-Hertogenbosch (rechtbank Oost-Brabant, Civiel Recht, zittingsplaats 's-Hertogenbosch) tussen partijen heeft gewezen.

2 Het geding in hoger beroep
2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

 de dagvaarding in hoger beroep van 11 september 2017;

 de memorie van grieven, met producties;

 de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;

 de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, met producties.

2.2.

Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3 De vaststaande feiten

In de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het tussenvonnis van 21 april 2016 (hierna: het bestreden tussenvonnis) heeft de kantonrechter de feiten vastgesteld. Omdat daartegen niet is gegriefd of anderszins bezwaar is gemaakt, vormen die feiten ook voor het hof het uitgangspunt. Het gaat in dit geding om het volgende.

3.1.

[appellant ] is houder van een installatiebedrijf onder de naam [totale installatie ] Totale Installatie. [geïntimeerde] richt zich op bouw- en procesmanagement.

3.2.

[geïntimeerde] heeft het management gevoerd over de (ver)bouw(ing) van vier woningen: de woning van [woningeigenaar 1] aan [adres 1] te [plaats 1] , de woning van [woningeigenaar 2] aan de [adres 2] te [plaats 2] , de woning van [woningeigenaren] aan [adres 3] te [plaats 3] en de woning van [woningeigenaar 3] te [plaats 4] .

3.3.

[geïntimeerde] heeft op of omstreeks 14 augustus 2014 met [appellant ] overeenkomsten van aanneming gesloten ter uitvoering van loodgieterswerkzaamheden bij deze vier woningen.

3.4.

[appellant ] heeft in de periode van september tot en met november 2014 ten behoeve van vier genoemde woningen werkzaamheden uitgevoerd en facturen verzonden aan [geïntimeerde] . Wat betreft deze procedure betreft het de volgende zes facturen (productie 3 bij inleidende dagvaarding):

1. factuurnummer [factuurnummer 1] 29-09-2014 € 938,00

2. factuurnummer [factuurnummer 2] 07-10-2014 € 1.155,75

3. factuurnummer [factuurnummer 3] 13-10-2014 € 1.423,75

4. factuurnummer [factuurnummer 4] 07-11-2014 € 2.046,21

5. factuurnummer [factuurnummer 5] 20-11-2014 € 1.407,00

6. factuurnummer [factuurnummer 6] 20-11-2014 € 167,50

3.5.

Bij e-mail van 27 oktober 2014 heeft [geïntimeerde] aan (onder anderen) [appellant ] een lijst toegezonden met vooropleverpunten voor de woning van [woningeigenaar 1] te [plaats 1] , welke punten uiterlijk 29 oktober 2014 dienden te zijn afgewerkt.

3.6.

[geïntimeerde] heeft facturen aan [appellant ] verzonden. Deze facturen zijn gedateerd 31 oktober 2014, 21 november 2014, 12 december 2014, 12 januari 2015, 7 juli 2015 en 28 augustus 2015, ten bedrage van in totaal € 18.390,77. Deze facturen betreffen de woningen van [woningeigenaar 3] te [plaats 4] , van [woningeigenaar 1] te [plaats 1] en van [woningeigenaar 2] te [plaats 2] . In de aanhef van de facturen is steeds het volgende vermeld;

"Betreffende de bouwwerkzaamheden van bovengenoemd project brengen wij de kosten in rekening, die ontstaan zijn door ondeskundige werkzaamheden van u aan de woning, te weten: (...)".

3.7.

Bij brief van 23 januari 2015 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] aan [appellant ] meegedeeld dat de facturen van [appellant ] worden betwist. Daarnaast heeft [geïntimeerde] in de brief medegedeeld dat [appellant ] eerst de schade zal moeten verhelpen die bij de uitvoering van de werkzaamheden is veroorzaakt.

4 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1.

[appellant ] heeft in eerste aanleg veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van € 7.139,21 (de som van de in rechtsoverweging 3.4 vermelde facturen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2014 tot de voldoening en met € 731,91 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten.

[appellant ] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat hij in opdracht van [geïntimeerde] bouwkundige werkzaamheden heeft verricht en dat [geïntimeerde] zijn desbetreffende facturen ondanks aanmaning onbetaald heeft gelaten.

4.2.

[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [appellant ] . [geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant ] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichting om het overeengekomen werk naar behoren uit te voeren. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant ] het werk op diverse punten niet goed uitgevoerd en was hij, ondanks ingebrekestellingen, niet bereid de gebreken te herstellen, zodat [appellant ] in verzuim is komen te verkeren. [geïntimeerde] doet een beroep op ontbinding van de overeenkomsten van aanneming en maakt voorts aanspraak op vergoeding van haar schade die het gevolg is van het verzuim van [appellant ] .

[geïntimeerde] heeft in reconventie, na wijziging van eis bij akte van 9 juni 2016, veroordeling van [appellant ] gevorderd tot betaling van  indien en voor zover niet verrekenbaar met de vordering in conventie  € 20.165,47, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de diverse vervaldata van haar desbetreffende facturen (genoemd in punt 78 van haar conclusie van antwoord/eis) tot de voldoening en met € 919,75 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten. [appellant ] heeft verweer gevoerd tegen de vordering in reconventie.

4.3.

Bij het tussenvonnis van 1 oktober 2015 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Bij het bestreden tussenvonnis van 21 april 2016 heeft de kantonrechter vervolgens overwogen en beslist, kort weergegeven:

 dat de vordering van [appellant ] voor zover die betrekking heeft op de woning van [woningeigenaren] te [plaats 3] in beginsel toewijsbaar is tot een bedrag van € 829,86 (rechtsoverweging 4.7);

 dat de overeenkomst met betrekking tot de woning van [woningeigenaar 3] te [plaats 4] door [geïntimeerde] terecht ontbonden is, zodat [appellant ] geen aanspraak kan maken op de overeengekomen aanneemsom, de vordering van [appellant ] in zoverre niet toewijsbaar is en de desbetreffende schadevordering van [geïntimeerde] in reconventie toewijsbaar is tot een bedrag van € 354,14 (rechtsoverweging 4.17);

 dat de vordering van [appellant ] voor zover die betrekking heeft op de woning van [woningeigenaar 1] te [plaats 1] in beginsel toewijsbaar is tot een bedrag van € 3.433,75 en dat de schadevordering van [geïntimeerde] voor zover die betrekking heeft op die woning moet worden afgewezen (rechtsoverweging 4.29).

Met betrekking tot de woning van [woningeigenaar 2] te [plaats 2] heeft de kantonrechter in het bestreden tussenvonnis aan ieder van partijen bewijsopdrachten verstrekt.

[appellant ] is opgedragen zijn stellingen te bewijzen:

 dat de één uur werk op factuur [factuurnummer 3] en de twintig uren werk op factuur [factuurnummer 5] zijn uitgevoerd;

 dat de schadeverzekeraar van [appellant ] niet bereid is de kosten van de opgetreden schade te vergoeden ten gevolge van handelingen die aan [geïntimeerde] zijn toe te rekenen.

[geïntimeerde] is opgedragen te bewijzen:

 dat [appellant ] tekort is geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden;

 de hoogte van de schade die [geïntimeerde] daardoor heeft geleden.

4.4.

Na het horen van getuigen heeft de kantonrechter in het eindvonnis geconcludeerd dat [geïntimeerde] erin is geslaagd te bewijzen dat [appellant ] toerekenbaar tekort is geschoten ten aanzien van het door hem in de woning van [woningeigenaar 2] te [plaats 2] verrichte werk. Volgens de kantonrechter is vast komen te staan dat [appellant ] loodgieterswerkzaamheden niet correct heeft uitgevoerd, waardoor tweemaal in de badkamer en eenmaal in de toiletruimte beneden lekkages zijn ontstaan (rechtsoverweging 2.15). [geïntimeerde] heeft de desbetreffende overeenkomst daarom kunnen ontbinden (rechtsoverweging 2.19). Met toepassing van artikel 6:97 BW heeft de kantonrechter de schade van [geïntimeerde] begroot op € 7.500,- (rechtsoverweging 2.28).

Omdat [geïntimeerde] de overeenkomst met betrekking tot de woning van [woningeigenaar 2] te [plaats 2] heeft kunnen ontbinden, is niet meer van belang om vast te stellen hoeveel uren [appellant ] daaraan heeft gewerkt, aldus de kantonrechter in rechtsoverweging 2.10 van het eindvonnis. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant ] er niet in is geslaagd te bewijzen dat zijn schadeverzekeraar niet langer bereid is de kosten van de opgetreden schade te vergoeden ten gevolge van handelingen die aan [geïntimeerde] zijn toe te rekenen.

De kantonrechter is tot de slotsom gekomen dat de vordering van [appellant ] in conventie in beginsel toewijsbaar is tot een bedrag van € 4.263,61 en dat de vordering in hoofdsom van [geïntimeerde] in reconventie in beginsel toewijsbaar is tot een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT