Uitspraak Nº 200.224.344/01 GDW. Gerechtshof Amsterdam, 2018-06-19

ECLIECLI:NL:GHAMS:2018:2018
Date19 Junio 2018
Docket Number200.224.344/01 GDW
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)

beslissing

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummer : 200.224.344/01 GDW

nummer eerste aanleg : C/13/602636/ DW RK 16/104

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 19 juni 2018

inzake

1. [naam],

gerechtsdeurwaarder te [plaats],

2. [naam],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats],

appellanten,

gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Veenendaal,

tegen

[naam],

wonend te [plaats],

geïntimeerde,

gemachtigde: [naam].

1 Het geding in hoger beroep
1.1.

Appellanten (hierna gezamenlijk: de gerechtsdeurwaarders en afzonderlijk: [A] en [B]) hebben op 3 oktober 2017 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 8 september 2017 (ECLI:NL:TGDKG:2017:232). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarders ieder afzonderlijk de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van één week opgelegd.

1.2.

Klager heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid een verweerschrift bij het hof in te dienen.

1.3.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 april 2018. De gerechtsdeurwaarders, vergezeld van hun gemachtigde, en de gemachtigde van klager (zijn vader) zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd.

2 Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3. Feiten

3.1.

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat, waar nodig aangevuld met andere feiten die in dit geding zijn gebleken. Het gaat in deze zaak om het volgende.

3.2.1.

De gerechtsdeurwaarders zijn door het CJIB belast met de tenuitvoerlegging van een op 25 september 2015 door het Zorginstituut Nederland ten laste van klager uitgevaardigd dwangbevel. Volgens dit dwangbevel was klager € 73,53 aan hoofdsom verschuldigd.

3.2.2.

[B] heeft het dwangbevel bij exploot van 2 oktober 2015 aan klager betekend met bevel tot betaling van € 196,40 (hoofdsom, invorderingskosten en € 92,62 explootkosten).

3.2.3.

Rond 15 oktober 2015 heeft (de vader van) klager aan het CJIB een bedrag van € 73,53 betaald, welk bedrag door het CJIB is ontvangen en doorgestort naar het kantoor van de gerechtsdeurwaarders. Het bedrag is op 20 oktober 2015 door het deurwaarderskantoor ontvangen.

3.2.4.

Op 22 oktober 2015 heeft [B] ten laste van klager beslag gelegd onder diens uitkeringsinstantie, de gemeentelijke sociale dienst van de gemeente [plaats]. In het exploot is onder meer een bedrag van € 12,27 aan executiekosten opgenomen. De beslagvrije voet is vastgesteld op € 618,83. In het exploot is geen melding gemaakt van de inmiddels ontvangen betaling van € 73,53.

3.2.5.

De uitkeringsinstantie heeft met ingang van oktober 2015 maandelijks € 41,25 aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarders afgedragen.

3.2.6.

[A] heeft op 7 januari 2016 beslag gelegd onder de Belastingdienst op de zorgtoeslag van klager, die per maand € 83,- bedroeg. De beslagvrije voet is bij dat beslag vastgesteld op € 0,00. Het exploot van beslaglegging vermeldt de navolgende bedragen, voor zover van belang:

“(…)

Executiekosten € 270,51

(…)

Ontvangen bij deurwaarder € 197,28

(…)”

3.2.7.

[B] heeft het proces-verbaal van het beslag op de zorgtoeslag op 14 januari 2016 aan klager betekend.

3.2.8.

Bij brief van 18 januari 2016 heeft de vader van klager bij [A] bezwaar gemaakt tegen het exploot van 14 januari 2016, alsmede tegen de daarmee samenhangende kosten en de beslaglegging op de zorgtoeslag.

3.2.9.

Namens klager is op 5 februari 2016 een klacht ingediend bij de kamer.

3.2.10.

[A] heeft op 17 februari 2016 per brief op de hiervoor genoemde brief van de vader van klager gereageerd. Zijn reactie houdt in, voor zover van belang:

“(…) De gemeente heeft naar aanleiding van het gelegde derdenbeslag een verklaring afgelegd. Aan de hand van de afgelegde verklaring had gezien kunnen worden dat uw zoon alleenstaand is en daar had vervolgens naar gehandeld kunnen worden ten aanzien van de vaststelling van de beslagvrije voet. (…)

Aan de hand van de bij uw klacht gevoegde documenten ben ik tot de conclusie gekomen dat de bij uw zoon gehanteerde beslagvrije voet niet op correcte wijze is berekend (…). Rekening houdend met deze beslagvrije voet, dienen alle geïncasseerde bedragen middels het derdenbeslag bij de Gemeente [plaats] aan uw zoon teruggestort te worden.

De derdenbeslagen zijn inmiddels opgeheven, althans de instanties zijn aangeschreven en de kosten zijn gecrediteerd. (…)”

4 Standpunt van klager

De klacht bestaat uit tien onderdelen, die hierna bij de Beoordeling zullen worden besproken.

5 Standpunt van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd. Het standpunt...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT