Uitspraak Nº 200.225.034/01. Gerechtshof Amsterdam, 2019-01-22

ECLIECLI:NL:GHAMS:2019:139
Docket Number200.225.034/01
Date22 Enero 2019
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.225.034/01

zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/612798/ HA ZA 16-761

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 januari 2019

inzake

[appellant] ,

wonend te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,

tegen

ABN AMRO BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde,

advocaat: mr. X.D. van Leeuwen te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en ABN AMRO genoemd.

[appellant] is bij dagvaarding van 17 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2017, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ABN AMRO als gedaagde.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven;

- memorie van antwoord.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 9 november 2018 doen bepleiten door hun advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities waarvan exemplaren zijn overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en

– uitvoerbaar bij voorraad – zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.

ABN AMRO heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Feiten

De rechtbank heeft onder 2.1-2.6 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten op het volgende neer.

2.1

Op 6 november 2007 heeft [appellant] twee leningen bij Fortis afgesloten voor de aankoop van een garage. Het uitgeleende bedrag is € 320.000,- in totaal. Beide leningen hebben een looptijd van twintig jaar en een rente die voor de eerste vijf jaar is vastgesteld op 5,10% per jaar. In verband met beide leningen is een hypotheekrecht op de garage gevestigd ten gunste van Fortis. ABN AMRO is rechtsopvolger van Fortis. Fortis wordt hierna ook als ABN AMRO aangeduid.

2.2

De garage is gelegen in [plaats] , op een afstand van ongeveer 1,5 km van de woning van [appellant] . [appellant] gebruikt de garage om zijn privécollectie old timers te stallen. In de garage bevindt zich een hefbrug.

2.3

ABN AMRO heeft [appellant] een aanbod gedaan voor de rente die zou gelden na afloop van de eerste vijf jaar van de looptijd van de leningen. [appellant] heeft dat aanbod aanvaard. Vanaf 1 januari 2013 gold als gevolg daarvan een rente van 5,45%.

2.4

In een e-mailbericht van 12 oktober 2015 van [X] , werkzaam bij ABN AMRO, aan [appellant] staat onder meer:

"Geachte heer [appellant] ,

Hiermee reageer ik op uw mail van 30 september 2015. Daarin vraagt u waarom wij voor de leningen t.b.v. de [adres 1] een hogere rente offreren dan wij doen voor eigen woningen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT